Latijn onderwijzen als moderne taal

Latijn is te onderwijzen als een moderne taal. Deze actieve methode om Latijn te doceren (Actief Latijn) is in Nederland vrij nieuw als twee scholieren in 2014/2015 hun profielwerkstuk schrijven over Latijn onderwijs als moderne taal en het nut en de plaats van het Latijn in het huidige onderwijs, onderbouwd met interviews met Nederlandse classici.

Profielwerkstuk Actief Latijn

Voorwoord

Onze namen zijn Ellis van Son en Robin Heijne en wij zitten in de zesde klas van het Sint-Oelbertgymnasium in Oosterhout. We hebben gekozen ons profielwerkstuk voor het vak Latijn te doen en ons te verdiepen in het onderwijzen van het Latijn als moderne taal; dus op een actieve wijze. Wat precies deze actieve wijze inhoudt, zullen wij later in ons onderzoek verder aan u uitleggen.

We hebben voor het vak Latijn gekozen, omdat dit ons de mogelijkheid zou bieden ons te verdiepen in een onderwerp waar we nog meer kennis over wilden opdoen. Buiten de Latijnse cultuur en geschiedenis, wisten we namelijk niet veel over de taal zelf. Onze profielwerkstukbegeleider wees ons op een onderzoek naar het doceren van het Latijn op een actieve wijze. We hadden hier zelf nog nooit van gehoord en raakten hier erg in geïnteresseerd. Vragen als: ‘Waarom leren we Latijn?’, en ‘waarom krijgen we op deze manier les in het vak Latijn?’ hebben ons doen beslissen ons hier verder in te verdiepen.

In dit werkstuk zullen wij u kennis laten maken met een nieuwe methode in het onderwijs van de Latijnse taal. We hopen hiermee deze dode taal in uw ogen weer tot leven te laten brengen.

1. Inleiding

Het Latijn wordt al jaren, misschien zelfs al eeuwen, beschouwd als een dode taal; een taal die niemand meer als moedertaal heeft. Vele classici zijn echter van mening dat dit juist hetgeen is dat het Latijn zo bijzonder maakt. Haar onsterfelijkheid maakt deze taal uniek. Toch vraagt men zich steeds meer af waarom we een dergelijke dode taal moeten leren? Leerlingen besteden uren aan het vertalen van teksten en het stampen van woorden en rijtjes. Dat allemaal terwijl het gemiddelde eindexamencijfer nog steeds erg laag is. Ligt dit aan de taal zelf of aan de manier waarop gymnasia deze taal aan hun leerlingen doceren?

In dit profielwerkstuk hebben wij onderzoek gedaan naar het onderwijzen van het Latijn als moderne taal. We hebben de haalbaarheid, de effectiviteit ervan en het toekomstbeeld hiervoor onderzocht. Om de effectiviteit te onderzoeken hebben we onder andere Casper Porton, docent Latijn klassieke talen en tevens spreker van deze taal, laten komen om een gastles te geven aan de tweede klas op onze school. We hebben na deze gastles een enquête afgenomen bij de desbetreffende leerlingen en hen een week hierna een proefje laten maken. Zowel met de enquête als met het proefje, hoopten we duidelijkheid te behalen wat betreft de effectiviteit van het onderwijzen van het Latijn als moderne taal.

Onze onderzoeksvraag luidt dus: Wat is de effectiviteit, de haalbaarheid en het toekomstbeeld van het onderwijzen van het Latijn als moderne taal? Verder is onze hypothese: Wanneer het Latijn als moderne taal onderwezen wordt, zullen de leerlingen meer van de taal opnemen en deze beter begrijpen.

2. Hoe heeft het Latijn zich in de loop van de tijd ontwikkeld?

Het latijn is een taal die ontstaan is in de streek Latium; het huidige Lazio in Italië. Daar werd deze taal door een volk vanaf het eerste millennium voor Christus gesproken en geschreven, namelijk door de zogenoemde Latijnen. Het Latijn is een Italische taal; een groep die afstamt van Indo-Europese talen en is de enige Italische taal die niet uitgestorven is. Later hebben de Romaanse talen, zoals Frans, Spaans en Italiaans, zich uit het Latijn ontwikkeld.

Het Latijn kent een aantal invloeden van andere talen, waaronder bijvoorbeeld het Etruskisch. Ongeveer rond de 7e eeuw voor Christus werd de Latijnse taal sterk beïnvloed door het Etruskisch. We noemen deze taal het Pre-Klassiek Latijn. In deze periode bewoonden de Etrusken namelijk een gebied ten noorden van Latium, waar het Latijn oorspronkelijk is ontstaan. De Romeinen hadden op het gebied van religie en architectuur vele aspecten van de Etrusken overgenomen. Ook het Romeinse alfabet, ook wel het Klassiek-Latijns alfabet genoemd, is erg beïnvloed door het Etruskische alfabet tijdens de bloeiperiode van de Romeinse literatuur, dat zelf weer zijn oorsprong kent in het Griekse alfabet.

Ook de stad Rome, die in het woongebied van de Etrusken lag, werd sterk door dit volk beïnvloed. Rome werd beschouwd als de thuisbasis van de Romeinen en de stad van waaruit het Romeinse Rijk zich verder uitbreidde. Toen zij vanaf ongeveer 500 voor Christus grote militaire en politieke invloed ging uitoefenen, resulteerde dit niet alleen in de groei van het Romeinse Rijk, maar mede hierdoor ook in de verspreiding van de Latijnse taal tot ver buiten de Europese landsgrenzen.

De bloeiperiode van de Latijnse literatuur wordt ook wel de Gouden Eeuw van de Romeinse literatuur genoemd en vond plaats in de loop van de eerste eeuw voor Christus. In deze periode verschenen de belangrijkste Romeinse literaire werken en werd er de basis gelegd voor het klassiek Latijn. Het klassiek Latijn werd door de Romeinen gesproken in de tijd van de Klassieke Oudheid (700 voor Christus tot 476 na Christus). Het is nu wel duidelijk dat het Latijn dus verschillende verschijningsvormen kende, waarvan het Klassiek Latijn pas een van de eerste kenmerkt. In de loop van de tweede en eerste eeuw voor Christus werd deze taal gestandaardiseerd en trad er een systematisering op in de zinsbouw van de taal. Het Klassiek Latijn dat in deze taal ontstond wordt tot op de dag van vandaag nog onderwezen op vele gymnasia.

Zoals vele talen verschillende dialecten kennen, werden er ook binnen de Latijnse taal velen dialecten ontwikkeld. De dialecten, die onderling vaak erg veel van elkaar verschilden, werden vulgair Latijn genoemd. Door de standaardisering en de systematisering van het Latijn, ontstond er een afstand met de omgangstaal en gingen meer Romeinen Volkslatijn spreken (vulgair Latijn). Veel kennis over het vulgair Latijn ontbreekt echter, doordat deze nauwelijks opgeschreven werd. De kennis die overgebracht is over het vulgair Latijn is vooral ontdekt doordat latere talen hieruit ontstaan zijn.

Tot aan de tijd van de Middeleeuwen bleef het klassiek Latijn de spreektaal, maar deze werd aan het begin van deze periode vervangen door de uit het Latijn ontstane Romaanse talen. Alleen in de Kerkelijke staat in Rome, in kloosters en in de wetenschap bleef het Klassiek Latijn leven als norm. Rond het einde van de Middeleeuwen vormde zich echter een nieuwe vorm van het Latijn hieruit, namelijk het Kerklatijn. Deze stelt het Latijn voor zoals het gebruikt werd in de boeken van de Katholieke kerk, waaronder vertalingen van het Oude en het Nieuwe Testament. In deze periode was dit nog de enige taal die gebruikt werd in de liturgie en hierin tot heden ook nog veel gebruikt wordt. Het Kerklatijn ging in deze periode fungeren als lingua franca. Een lingua franca is een taal die door vele mensen met een verschillende taal gebruikt wordt om met elkaar te kunnen communiceren. Het Kerklatijn werd vooral gesproken in de Rooms-Katholieke kerk, onder andere door kardinalen bij een pausverkiezing.

De Renaissance, de periode in de vroegmoderne tijd, hield in dat men opnieuw belangstelling ging tonen in de Grieks-Romeinse cultuur van de Klassieke Oudheid. De Latijnse literatuur werd opnieuw weer populair onder het volk wat ertoe leidde dat niet alleen de belangstelling in literaire werken groeide, maar ook de taal waarin het geschreven was: het klassiek Latijn. Het klassiek Latijn werd de lingua franca op het gebied van de wetenschap. Ook in het onderwijs werd het klassiek Latijn de norm. Op vele gymnasia worden leerlingen onderwezen in het ontdekken, uitdiepen en vertalen van de klassiek Latijnse taal.

3. Hoe komt het dat het Latijn een dode taal is geworden?

Latijn staat bekend als een taal die ‘dood’ is. Maar wat wordt hier dan eigenlijk mee bedoeld? Een taal is dood wanneer hij in het dagelijks leven niet meer als voertaal wordt gebruikt. Een taal die dus door niemand meer als moedertaal wordt gesproken. Dode talen worden vaak nog wel onderwezen op het voortgezet- en hoger onderwijs, waarbij de nadruk vooral ligt op de grammatica en het vertalen van teksten, maar het spreken van de taal buiten beschouwing wordt gelaten.

Over de constatering dat het Latijn een dode taal is, wordt vandaag de dag nog steeds hevig gediscussieerd. In tegenstelling tot andere dode talen, leeft het Latijn nog steeds voort. Zo wordt in de liturgie (voorgeschreven gebeden en ceremoniën) nog veel gebruik gemaakt van het Latijn. Ook zou de Latijnse taal nog steeds voortleven in de eruit ontstane moderne Romaanse talen. Vooralsnog wordt het Latijn als een dode taal beschouwd. Maar welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag en wanneer heeft het uitsterven van de taal precies plaatsgevonden?

Om op deze vragen antwoord te kunnen krijgen, hebben wij het boek  ‘Latein ist tot, es lebe Latein!’ gelezen van hoogleraar Latijn aan de universiteit van München Wilfried Stroh. De titel luidt: Latijn is dood, leve het Latijn!, waarmee de schrijver duidelijk maakt dat het dood zijn van de taal, haar onsterfelijkheid juist heeft bevorderd. Wat opvallend is aan dit boek, is de datering van het moment waarop het Latijn volgens Stroh uitsterft. Waar de geschiedenis ons vertelt dat deze plaatsvond aan het eind van de klassieke oudheid of juist in de 19e eeuw, wanneer het Latijn op velen scholen werd afgeschaft als verplicht vak, zegt Stroh dat dit juist plaatsvond tijdens de periode van de Klassieke Oudheid zelf (circa 100 voor Christus). Zo beschrijft hij bijvoorbeeld hoe talen door de jaren heen een beweging doormaken, waarin binnen de taal steeds bepaalde aspecten veranderen. Zo worden er ook nieuwe talen gevormd, maar verdwijnen sommige talen ook. Dit verschijnsel vond volgens hem plaats bij de Latijnse taal. De klassieke Latijnse taal, zoals deze in de periode van de Oudheid gesproken werd, is door de jaren heen vervangen voor een taal die vele invloeden van buitenaf heeft gekend en door zijn ‘beweging’ een aanpassing heeft doorgemaakt. De periode waarin het Latijn echter niet meer in beweging was, duidt Stroh aan als het moment waarop de taal dood is geworden. Volgens hem heeft een taal beweging nodig om levend te blijven. Wanneer deze beweging ophoudt, kan dit het einde zijn voor een taal, maar daarvoor in de plaats biedt zich wel weer de mogelijkheid een nieuwe taal te ontwikkelen. Zo zijn uit het Latijn de huidige Romaanse talen ontstaan.

Het boek biedt verschillende perspectieven over de Latijnse taal in de tijd wanneer deze nog gesproken werd. Op een originele wijze laat Stroh ons door middel van Latijnse citaten en originele anekdotes kennis maken met deze klassieke gesproken taal. Om het spreken beter te begrijpen heeft hij op een slimme wijze in de appendix achterin het boek aangegeven hoe woorden en algemene klanken werden uitgesproken. Stroh heeft de geschiedenis van de Latijnse taal op een humoristische doch interessante manier vorm gegeven, waarin hij niet alleen het ‘uitsterven’ van de taal tot uiting brengt, maar ons ook meer inzicht geeft in de cultuur rond de tijd dat het Latijn nog een levende taal was.

We zijn door Stroh’s meesterwerk erachter gekomen, wanneer volgens hem het Latijn een dode taal is geworden. Maar wat zijn de oorzaken hiervoor geweest? Volgens Stroh zijn het vooral de invloeden van vele schrijvers tijdens de Klassieke Oudheid geweest, die de beweging van de taal stopzette. Schrijvers als Cicero en Vergilius hebben in hun werken de taal vormgegeven naar hun eigen idealen. Doordat schrijvers in deze periode grote invloeden uitoefenden op het volk binnen het Romeinse Rijk, werd deze geïdealiseerde taal de norm voor vele Romeinen.

Er is natuurlijk ook een verschil tussen de gesproken taal en de schrijftaal. De verandering zoals hierboven beschreven is, vindt plaats in de schrijftaal. Door invloeden van schrijvers heeft de schrijftaal zich bewogen en aangepast. Maar kan een taal al als dood beschouwd worden, wanneer hij alleen nog maar op het gebied van de literatuur veranderd is? Voordat we duidelijk kunnen concluderen of Latijn een dode taal is geworden, wanneer dit gebeurd is en wat de oorzaken hiertoe zijn geweest, zullen we ook moeten kijken naar veranderingen die zich binnen de spreektaal hebben plaatsgevonden. Er hebben zich namelijk net als binnen de schrijftaal, ook veranderingen afgespeeld binnen de spreektaal. Zo is de spreektaal van het Latijn ook continue in beweging geweest en hebben zich vele verschillende dialecten gevormd binnen de Latijnse taal. Zoals we eerder al hadden beschreven, zijn de hedendaagse Romaanse talen ontstaan uit het Latijn. Het moment waarop het Latijn zich tot deze talen gevormd heeft, zouden we dus het moment kunnen noemen dat de Latijnse spreektaal is opgehouden met bewegen en dus ‘dood’ is geworden.

4. Wat zijn de verschillen tussen Latijn en moderne talen wat betreft onderwijzen?

In de onderbouw van de middelbare school worden in Nederland naast het Nederlands en het Engels andere moderne vreemde talen aangeboden, meestal gaat het dan om het Frans en Duits. Op gymnasia wordt ook Grieks en Latijn onderwezen, echter zonder spreek- of luistervaardigheid. Dit is het grootste verschil wat betreft moderne talen en het Latijn: het Latijn is een taal waarbij de focus op de middelbare school op het vertalen ervan ligt, terwijl er bij moderne talen aandacht is voor de schrijf-, luister-, en spreekvaardigheid van de taal.

Hier zit het probleem hem in volgens vele classici; doordat het eindexamen Latijn vooral gericht is op het kunnen vertalen van teksten, ligt hierop ook de focus tijdens de lessen. Velen van hen vinden woordjes leren en aan de hand van deze woordjes vertalen een slechte manier om een taal te leren. Zo beschrijft Porton het Latijn in het onderwijs vandaag de dag als ‘een onoplosbare puzzel’ en van Bommel noemt het zelfs ‘een systematische afleiding van taal door de overheid’.

Het Latijn wordt vaak op dezelfde manier ervaren door scholieren en het is niet voor niks een slecht scorend vak op het Centraal Eindexamen. Het gemiddelde CE cijfer voor Latijn ligt op circa de helft van alle scholen onder de 6. Het verschil in lesmethoden zit hem dus in het ontbreken van de spreek- en luistervaardigheid bij het Latijn. Dit beperkt de ontwikkeling van de taal bij leerlingen, omdat er minder vaardigheden worden getraind en er dus ook minder delen van de hersenen ingezet worden bij het aanleren van de taal.

Bij moderne vreemde talen leert een leerling verschillende vaardigheden. Zo ligt de focus vaak eerst op het leren van basiswoorden en -zinnen, waarna het vocabulaire wordt uitgebreid. Doordat de zinnen vaak in thema’s worden gestructureerd, leren scholieren zich op meerdere vlakken uitdrukken. Naast het leren van (basis)zinnen en woorden, wordt de leerling ook getraind op het luisteren naar tekstfragmenten in de vreemde taal. Deze hangen vaak samen met het thema van de geleerde zinnen. Delen van de geleerde stof komen dus terug in lees- en luisterfragmenten. Zo leren ze bijvoorbeeld om zichzelf, hun school, of hun vakantie te beschrijven. De leerling herhaalt veel begrippen op verschillende manieren.

5. Wat zijn de visies van classici wat betreft de kwestie “Latijn als moderne taal”?

Om verschillende invalshoeken te ontdekken over het Latijn als moderne taal, dachten we dat het voor ons onderzoek handig zou zijn als we eerst verschillende visies van classici ontdekten over deze kwestie. Zo zouden we ons onderzoek vanuit meerdere uitgangspunten kunnen bekijken en ook de meningen van verschillende deskundigen op dit gebied achterhalen. Om onszelf in het onderzoek te kunnen verdiepen, hebben we zoveel mogelijk deskundigen gevraagd om hun visie aan ons te verduidelijken. Zo hebben we onder andere met Abel Schutte, leerling aan de Universiteit in Rome en tevens vloeiend Latijn spreker, op Skype een gesprek gehad. Ook Bas van Bommel, docent aan de Universiteit Utrecht op het departement Talen, Literatuur en Communicatie, heeft ons te woord gestaan door middel van een telefoongesprek. Verder hebben we Otto Gradstein, docent klassieke talen aan het stedelijk gymnasium in Leiden, per e-mail geïnterviewd. De heer Gradstein heeft tevens een eigen school opgericht waar hij cursussen Latijn geeft in het Latijn. De heer Thomas Bervoets, docent klassieke talen, hebben we gemaild met de vraag of hij een paar van onze vragen wilde beantwoorden en hij tevens op enkele vragen antwoord gegeven. Ten slotte hebben we de expert op het gebied van het onderwijzen van het Latijn op de actieve wijze, Casper Porton, geïnterviewd en gevraagd om een gastles op onze school te komen geven. Hieronder laten we u kennis maken met deze classici.

5.1 Een gesprek met Abel Schutte

Op 1 februari hadden wij via Skype contact met Abel Schutte. Dr. Bas van Bommel had ons aan zijn naam geholpen en nadat we contact met hem hadden gezocht via Facebook was hij bereid ons te woord te staan. Schutte, 20 jaar oud, studeert momenteel in Rome aan de Accademia Vivarium Novum, het enige college ter wereld waar het Oud-Grieks en het Latijn nog worden gesproken.

Wij dachten dat Schutte in Rome was gaan studeren om het Latijn te leren spreken, maar dit bleek onjuist. Hij wilde graag Latijn leren, omdat hij op zoek was naar antwoorden op levensvragen zoals ‘wat is liefde?’ en ‘waarom zijn wij hier?’. De antwoorden op deze levensvragen werden volgens hem het best omschreven in het Latijn. De overstap om actief Latijn te leren voelde voor hem erg natuurlijk. Hij omschreef het als een gedwongen situatie: wanneer iemand voor een aantal maanden besluit om in Frankrijk te gaan studeren, moet diegene de taal ook wel leren om met zijn medemens te kunnen communiceren. Schutte benadrukte wel dat de norm van de taal niet is hoe men de taal spreekt, maar hoe de schrijvers de taal hebben opgeschreven. Dit was volgens hem ook de schoonheid van de taal: doordat het Latijn een versteende taal is, kun je er de generaties voor je mee bereiken. Door het Latijn kun je de dialoog aangaan met mensen die al lang zijn overleden. Schutte vergeleek het Latijn met het Nederlands en concludeerde dat het Latijn dat wij nu leren over 1000 jaar nog steeds hetzelfde zal zijn, terwijl het Nederlands waarschijnlijk door de jaren heen zal veranderen. De dood van het Latijn maakt het Latijn dus onsterfelijk.

Wat ook duidelijk werd benadrukt door Schutte, was dat het Latijn geen studieobject op zich is. Het Latijn is volgens hem een instrument, waarmee een doel kan worden bereikt. Een taal kan volgens Schutte namelijk nooit een doel op zich zijn; het dient als tussenweg. Zo dient het Latijn voor Schutte als instrument om levensvragen mee te kunnen beantwoorden. Het spreken was voor hem dus ook geen doel op zich, maar een oefening om achter diepere informatie te komen. Het Latijn biedt dus toegang tot kennis, deze kennis is zeldzaam. Toch denken veel mensen hier vandaag de dag anders over, zij zien het Latijn als nutteloze taal. Schutte denkt dat de mentaliteit van het leren van de taal overschreden moet worden en dat er niet meer op het Latijn neergekeken moet worden. Om de taal te kunnen begrijpen moet de taal overstegen worden. Dat lukt volgens Schutte niet met de methode die nu gebruikt wordt, aangezien veel leerlingen na 6 jaar nog steeds moeite hebben met vertalen.

De beste manier om een taal te leren is volgens Schutte door de taal te gebruiken. Hij vindt dat vertalen weinig zin heeft, omdat je wanneer je vertaalt, beide talen goed moet beheersen. Je moet volgens hem kunnen denken in het Nederlands en het Latijn, wat natuurlijk ontzettend moeilijk is als je het Latijn niet echt kent. Zoals eerder genoemd, is de oorzaak voor het uitsterven van het Latijn een verandering van de mentaliteit en het paradigma. Wanneer we onder het kopje ‘Paradigma en taalverwerving’ kijken op Wikipedia geeft deze de volgende omschrijving:

“Het paradigma is een inventarisatie-instrument, dat beschrijvende taalstudie (taalkunde) mogelijk maakt. Het kán daarnaast gebruikt worden bij het aanleren van een vreemde taal, en dat gebeurt ook vaak, maar het is niet strikt noodzakelijk: er bestaan andere methoden.” – Wikipedia

Tijdens hervormingen in de jaren ‘60 is de onderwijsmethode in Nederland veranderd. De oorspronkelijke onderwijzing van het Latijn is hierbij uitgestorven en er wordt vandaag de dag afstandelijk gedaan tegenover het spreken van Latijn. Volgens Schutte werd ‘het menselijke uit de taal gehaald’ en het Latijn ‘puur als taal op zich gezien, zonder diepere betekenis’.

Wat is dan volgens Schutte een goede methode om het Latijn te leren? Dit is heel simpel: naar een plaats gaan waar mensen de taal gebruiken. Door mensen de taal te horen spreken, pik je veel op van de taal en wanneer je je langer met deze mensen omringt, word je min of meer gedwongen om de taal te leren. Je begint met makkelijke woorden, waarna je je vocabulaire uitbreidt en je de taal gaat assimileren. Schutte bevestigde dat de TPR-methode geschikt is om een taal mee te leren. Je moet de taal volgens hem voelen. Natuurlijk is het lastig om jezelf als leerling te omringen met mensen die het Latijn spreken, aangezien dit er in Nederland niet zoveel zijn. We vroegen dus aan Schutte of hij ook een werkzame methode wist die toegepast kon worden in het onderwijs. Hij bevestigde dat het boek Lingua Latina Per Se Illustrata een nuttig boek is, maar niet de enige manier is om een taal te leren. Om een taal te leren, moet namelijk volgens hem een sfeer gecreëerd worden waarin een leerling de taal kan voelen. Lingua Latina Per Se Illustrata draagt volgens Schutte wel bij aan de assimilatie van de taal. Het nut van het boek hangt vooral af van de wijze waarop het gebruikt wordt in de les. Wanneer de juiste sfeer in de les aanwezig is waarin de leerling de taal kan voelen, ontdekt de leerling ook het nut van de taal vanuit zichzelf.

Scholen nemen vandaag de dag het spreken van het Latijn nog niet echt serieus. Dit moet volgens Schutte omgezet worden. Spreken moet vanuit de ziel komen. Je beeld van de taal moet worden omgezet, zodat de taal weer tot leven gebracht kan worden. Dit kan door middel van spreken, kijken en luisteren. Luisteren is volgens Schutte het belangrijkste, omdat je heel veel kennis van de taal opneemt, zonder dat je het zelf doorhebt. Leraren zouden elkaar moeten inspireren om in het Latijn te spreken en te luisteren. Maar hoe moeten de leraren dan het Latijn leren spreken? Dit kan volgens Schutte een onderdeel worden van de studie Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (GLTC). Studenten die Koreaans en Japans studeren moeten met elkaar praten tijdens colleges, waarom zouden studenten GLTC dit dan niet kunnen doen? Wanneer men geen Latijn spreekt, kan men de taal ook nooit beheersen volgens Schutte. Daarnaast is het belangrijk dat leraren elkaar motiveren om het Latijn actief te gebruiken.

Schutte gaf ons ook nog een opmerkelijk voorbeeld wat betreft taalbeheersing. Hij stuurde ons de link van een fragment van Nova TV. In dit fragment van 8 januari 2010 kwam de discussie aan bod die wel vaker stof op doet opwaaien in het Nederlands onderwijs: waarom moeten leerlingen nog klassieke talen leren? Er werden onder andere vragen gesteld aan Marten Elkertbout, rector van het Barlaeusgymnasium te Amsterdam, Jacco Calis, docent Klassieke Talen aan het Christelijk Gymnasium te Utrecht en aan Prof. dr. Ineke Sluiter. Laatstgenoemde is hoogleraar in het vakgebied Klassieke Taal- en Letterkunde. Tevens is Sluiter wetenschappelijk directeur van OIKOS, de Nederlandse nationale onderzoeksschool voor de klassieke talen. Haar onderzoek specialiseert zich in de relevantie van de klassieke talen vandaag de dag in het onderwijsaanbod. Sluiter won in 2010 de NWO-Spinozapremie: een premie van 2,5 miljoen euro die jaarlijks wordt uitgereikt voor mensen aan Nederlandse onderzoekers die tot de top van de internationale wetenschap behoren.

Aan het einde van het interview zeiden de ondervraagde personen dat alles goed zou komen (07:10 min.). Toen de reporter vervolgens aan hen vroeg wat ‘alles komt goed’ in het Latijn was, wist geen van hen hier antwoord op te geven. Ineke Sluiter antwoordde dat ze geen elitaire indruk wilde maken op de kijkers van Nova TV en dat ze het niet wilde zeggen, omdat de mensen thuis het niet zouden verstaan. Toen de reporter er op aandrong, antwoordde ze: ‘Ik ga hier niet aan beginnen’. Volgens Schutte was dit bespottelijk: een hoogleraar die miljoenen heeft gekregen voor onderzoek, maar geen Nederlands kan omzetten naar het Latijn. Dit had volgens hem te maken met de taalbeheersing, deze was er niet. Vaak wordt er door mensen die het nut van klassieke talen in het huidig onderwijs verdedigen aangekaart dat aan de hand van de taal de cultuur beter kan worden begrepen. Schutte is het hier niet mee eens. Hij is van mening dat iedereen secundaire redenen geeft om de taal te leren: er worden slechts bijzaken genoemd. Dit komt volgens hem door het feit dat de mensen die het nut van het Latijn vandaag de dag verdedigen, beseffen dat niemand echt Latijn leert.

Het laatste waar wij met Schutte over spraken, was de vorm van de taal. Hij vindt dat er in het huidige onderwijs veel aandacht wordt gericht op de inhoud van het Latijn, maar niet op de vorm ervan. De vorm hoeven leerlingen alleen te begrijpen, maar deze wordt verder niet uitgediept. Schutte was ook van mening dat iemand zonder het kennen van de grammatica ook de taal kon leren. Wanneer je deze spreekt, neem je de grammatica namelijk ook over en kun je deze door middel van het spreken gaan snappen. Dit zou dus betekenen dat het stampen van rijtjes, wat vaak als saai wordt ervaren en niet goed blijft hangen bij leerlingen, overbodig kan worden. Schutte hoopt eens terug te keren naar Nederland om hier een school te stichten waar Latijn wordt gesproken, dus wie weet horen we over een paar jaar meer van hem en zijn baanbrekende manier van onderwijzen.

5.2 Een telefoontje van Bas van Bommel

Naar aanleiding van een internetartikel over het actief onderwijzen van het Latijn, stuitten wij op Dr. Bas van Bommel, de schrijver van het stuk. Nadat wij hem online hadden opgezocht, bleek hij docent te zijn aan de Universiteit van Utrecht op het departement Talen, Literatuur en Communicatie. We besloten contact met hem te zoeken via de mail en nadat we hem hadden ingelicht over het onderwerp van ons profielwerkstuk, werd hij erg enthousiast en was hij bereid ons verder te helpen. Op donderdag 30 oktober is er dan ook telefonisch contact geweest tussen ons en dr. Van Bommel.
Dr. Van Bommel vertelde dat hij een twee jaar durende beginnerscursus Latijn geeft. Bij deze cursus maakt hij gebruik van een boek geschreven door Hans Ørberg, genaamd Lingua Latina Per Se Illustrata. Hij vertelde dat dit boek niet direct helpt met het leren spreken van Latijn, maar wel verschil maakt in de manier waarop je met de taal bezig bent.

Zo gaf hij een voorbeeld: wanneer er in het Latijn een zin staat met het woord ‘avis’ (= vogel) erin, staat er naast de tekst een plaatje van een vogel, zodat mensen die de tekst lezen begrijpen wat het is, of staat er in het Latijn uitgelegd dat een ‘avis’ een dier is dat kan vliegen. Doordat de uitleg dus ook in het Latijn wordt gegeven, ben je er als lezer actiever mee bezig. Van Bommel voegde toe dat hij zijn lessen gaf in het Latijn, maar dat hij geen vloeiende gesprekken voerde met zijn studenten. In het begin kwam dit neer op het volgende: wanneer er in een tekst bijvoorbeeld stond: ‘Iuppiter in Olympo est’, vroeg hij zijn leerlingen ‘Estne Iuppiter in Roma?‘, waarop zij antwoordden: ‘Non, Iuppiter in Olympo est’.

Latijn was op de middelbare school het lievelingsvak van Van Bommel en hij hoopte het te kunnen lezen op dezelfde manier als dat hij Engels las. Toen hij vervolgens zijn klassieke studie had afgerond, lukte dit echter nog steeds niet: het Latijn bleef eerder een puzzel dan een makkelijk leesbare tekst. Toen Van Bommel vroeg wat ik van het Latijn vond, vertelde ik dat ik het op dezelfde manier zag als hij: het was voor mij ook een puzzel, die ik met tegenzin vertaal. Hij merkte op dat er nog steeds niks veranderd was sinds zijn schooltijd en noemde het vertalen dan ook ‘een systematische afleiding van taal door de overheid’.

Vervolgens vertelde hij iets over de enige school ter wereld waar Latijn de voertaal is: de Accademia Vivarum Novum. Deze academie bevindt zich in Rome. Ook vertelde Van Bommel dat er een jongeman was, genaamd Abel Schutte, die het Latijn ook actief wilde kunnen spreken. Hij is toen voor 5 maanden naar Vivarum Novum gegaan, waarna hij het Latijn vrijwel vloeiend kon spreken. Daarnaast heeft hij ons geholpen aan de naam van een leraar die tijdens zijn lessen Latijn op de middelbare school slechts in het Latijn communiceert met zijn leerlingen, namelijk Thomas Bervoets. Na wat research ontdekte ik dat deze meneer ook de teksten van het centraal examen Latijn heeft ingesproken. Met deze meneer proberen wij nog contact op te nemen.

Dr. Bas van Bommel heeft ons zeker verder geholpen met nuttige informatie over zijn werkwijze en zijn mening wat betreft het actief onderwijzen van het Latijn. Hij vindt dat je Latijn beter kunt begrijpen wanneer je de taal ook gesproken kunt horen, dit maakt het makkelijker te onthouden. Volgens hem moet je een woord 72 keer gezien of gehoord hebben voordat je het kunt beheersen. Wanneer je Latijn zou spreken in de klas, zou het dus makkelijker worden voor leerlingen om de taal op te pakken doordat ze gewend raken aan de woorden. We willen echter benadrukken dat, zoals Van Bommel zelf ook aangaf, de methode die hij gebruikt een ‘tussenvorm’ is. Dat wil zeggen dat je er niet vloeiend Latijn door leert spreken, maar doordat je actief met de taal bezig bent, begrijp je er wel meer van en sla je er veel meer van op.

5.3 Een mailtje van Thomas Bervoets

Beste Robin,

Ik wil je graag helpen. Ik ben juist dit nieuwe schooljaar begonnen de lessen zo veel mogelijk in het Latijn te geven. Mijn probleem hierbij was – en is nog – dat ik hiermee pas in de vierde, vijfde en zesde klas ben begonnen, want dat zijn de klassen die ik nog heb. Aan onze school wordt wegens gebrek aan leerlingen de gymnasiumafdeling afgebouwd. Dat ik dit toch nog doe bij het scheiden van de markt – om zo te zeggen – is, dat ik er inmiddels volledig van overtuigd ben dat het alleen op deze manier zinvol is om Latijn te leren, de taal dus zelf leren, wat alleen mogelijk is als de taal ook gebruikt wordt. Dus net zoals je een moderne taal leert. Dit druist volstrekt in tegen de gangbare opvattingen en methoden, die er alleen op gericht zijn om te leren vertalen. Vertalen is heel vreselijk moeilijk als je de taal niet kent, en daarom wordt door iedereen dat vertalen zo vreselijk moeilijk gevonden. Onzin! Ik heb in Rome ervaren dat het anders kan. Ik heb hier jaren mee geworsteld en heb toch de stap gewaagd. Had ik maar nog een eerste klas!
Dit zijn, heel in het kort, mijn achtergronden.

Schrijf maar wat je in het bijzonder wilt weten.

Hartelijk gegroet,
Thomas Bervoets

Helaas hebben we op onze specifieke vragen geen antwoorden meer gekregen.

5.4 Een interview met Otto Gradstein

Verder hebben we Otto Gradstein, docent Klassieke talen, geïnterviewd. Via zijn webpagina over zijn eigen opgerichte school Classica Nova, kwamen we er achter dat Gradstein zelf de Latijnse taal beheerst en spreekt en hier via cursussen mensen in onderwijst. In 2012 kreeg hij via een collega een uitnodiging voor de zogenaamde ‘Dies Latinus’ (Latijnse dag), georganiseerd door het Athenaeum Illustre en A D D I S C O in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Op die dag kwamen allerlei sprekers uit verschillende Europese landen vertellen over de mogelijkheden om gesproken Latijn te gebruiken in de lessen Latijn op de middelbare school. Dit sprak hem erg aan, want alle mensen spraken er ook echt Latijn. Hij vertelde dat hij er tot dan toe nog nooit over had nagedacht dat je Latijn ook zou kunnen spreken net als een moderne taal en dat terwijl hij toen al ongeveer tien jaar in het onderwijs werkzaam was.
Hij beschreef dat het in het begin erg wennen was om het gesproken Latijn te horen, maar dat dit bij iedere taal die men voor het eerst gesproken te horen krijgt het geval is. Hij raakte enthousiast toen hij de draad te pakken kreeg en duidelijk begon te verstaan wat er nou daadwerkelijk gezegd werd in het Latijn. Geïntrigeerd door deze nieuwe ervaring, ging hij op internet zoeken naar verder informatie over gesproken Latijn, waarbij hij enkele informatie vond over de zogenoemde Septimata Latina (Latijn-week). In de zomer van 2013 is hij naar Duitsland vertrokken om hier een bezoekje aan te brengen. Hij heeft er vaardigheden leren ontwikkelen over hoe de Latijnse taal actief gebruikt kan worden; een vaardigheid die hij vanaf dat moment in zijn lessen heeft willen nastreven.  Geïnspireerd door deze manier van onderwijzen is hij zelf in zijn lessen Latijn gaan spreken.

Verder heeft hij in de zomer van 2014 een zomercursus gevolgd bij A D D I S C O in Hilversum. A D D I S C O is een school opgericht door de expert op het gebied van het Latijn als moderne taal: Casper Porton. Hier geeft hij onder andere zomercursussen om mensen in het Latijn onder te dompelen en docenten de actieve wijze van lesgeven van het Latijn bij te brengen. Gradstein raakte erg geïnspireerd door deze cursus en heeft toen besloten zelf ook cursussen te gaan geven bij zijn eigen opgerichte instelling genaamd: Classica Nova. In zijn lessen werkt hij volgens de methode van Ørberg, waarbij er veel gebruik wordt gemaakt van gesproken Latijn en actieve beheersing (verdere uitleg over deze methode vindt u in hoofdstuk 7). Zo zegt Gradstein: “Niks geen vertalen en woordenboek-opzoek-gedoe, gewoon lekker met elkaar praten, schrijven en makkelijk lezen”.

We hebben hem verder de vraag gesteld hoe hij het onderwijzen van het Latijn op een actieve wijze ervaren heeft. Hij antwoordde hierop dat actief Latijn de lessen veel levendiger, leuker én efficiënter kan maken, mits de leerlingen willen meewerken.                                                
In zijn volwassenenonderwijs merkte hij dat de cursisten na tien lessen de tekst van hoofdstuk 5 van Ørberg gewoon kunnen lezen en dus geen gepuzzel nodig hebben om te vertalen. Hij vertelt ons dat in de cursus de tekst gelezen wordt, er Latijnse vragen over gesteld worden en het vervolgens de taak is aan de cursisten om deze te beantwoorden. Verder doet hij ook nog andersoortige mondelinge opdrachten in zijn cursussen. Hij laat de cursisten iets doen waarbij ze moeten opstaan, bewegen en iets uitvoeren; allemaal dingen die het een ongedwongen sfeer geven.  Dit is volgens hem erg effectief: ze kunnen Latijn verstaan, ze kunnen iets zeggen en schrijven en ze kunnen dus prima lezen.

Hij zegt echter wel dat op de middelbare school het nog op veel weerstand bij de leerlingen en ouders stuit, omdat ze niet weten welke voordelen het heeft en ze wat sceptisch zijn. “Daar moet ik echt door een barrière heen”, zegt hij. “Bovendien werk ik op de middelbare school met dezelfde methode als mijn collega’s (de methode Disco van Primavera Pers) dus daar moet ik schipperen tussen de oude en nieuwe methode: dat is weleens lastig. Een lange adem is nodig ben ik bang”.

Ten slotte vroegen we ons af wat volgens hem de oorzaak is van het uitsterven van de Latijnse taal en of hij de taal ook daadwerkelijk als dood beschouwd. Hijzelf beschouwt het Latijn als dode taal, maar vermeldt hier wel bij dat dit juist hetgeen is wat het Latijn zo speciaal maakt. De taal is onveranderlijk en ondanks dat het een dode taal is, wordt het nog steeds onderwezen op vele gymnasia. Er moet dus iets zijn wat het Latijn nog zo aantrekkelijk maakt.

Gradstein gelooft niet zozeer in een bepaalde oorzaak voor het uitsterven van het Latijn. Zo stelt hij dat er verschillende oorzaken mogelijk zijn en dat niet goed bepaald kan worden welke de juiste is. Onder andere door de opkomst van het nationalisme in de achttiende eeuw,  hebben volgens hem de volkstalen het Latijn verdrongen op alle gebieden waar het gebruikt werd: wetenschap, bestuur, kerk en onderwijs. Maar ook het stoppen van de verandering van de taal kan gezien worden als de oorzaak. Talen veranderen namelijk altijd continu, juist doordat ze gebruikt worden. Latijn is wezenlijk niet meer veranderd in tegenstelling tot andere talen en kan daarom als dood beschouwd worden. De datering van het moment waarop het Latijn gestopt is te veranderen, schat hij zo na de eerste eeuw voor Christus, al kan hij dit niet met duidelijkheid zeggen.

Ten slotte vroegen we of het nuttig is voor ons onderzoek om het boek Lingua Latina per se illustrata aan te schaffen. Dit boek geeft een weergave van de Latijnse taal inclusief teksten en afbeeldingen om woordbetekenissen te verduidelijken. Het boek sluit goed aan op de actieve manier van onderwijzen. Volgens de heer Gradstein zou het erg handig zijn om het boek aan te schaffen en de eerste hoofdstukken eens goed door te lezen. We zouden het direct begrijpen volgens hem. Niet alleen omdat we al verder zijn, maar ook omdat het daarvoor gemaakt is. Zo zegt hij: “Stel je maar eens voor dat je niks van Latijn weet en ga het dan lezen. Of test het uit op iemand die geen Latijn kent. Je zult zien hoe ingenieus het geschreven is”.

Hierna hebben we dit boek weten te verkrijgen via A D D I S C O en is dit inderdaad een goede toevoeging geweest voor ons onderzoek. Later in ons profielwerkstuk zullen we wat dieper ingaan op de methode van het boek zelf en het verschil uitleggen tussen deze methode en de huidige methode waarmee onderwezen wordt.

5.5 Een gesprek met Casper Porton

Ten slotte hebben we contact opgenomen met de expert op het gebied van actief Latijn: Casper Porton. Porton heeft een eigen school opgericht genaamd: A D D I S C O. Hier doceert hij Latijn op een actieve wijze. In zijn lessen spreekt Porton dan ook geen enkele andere taal dan het Latijn. Tijdens zijn studie Griekse en Latijnse Taal en Cultuur richtte hij ‘Addisco Onderwijs’ op. Hij wilde hiermee een breed publiek bereiken; ongeacht hoe oud iemand is of wat zijn opleidingsniveau is, A D D I S C O is toegankelijk voor iedereen. Porton is altijd al geïnteresseerd geweest in de klassieke talen en lesgeven is zijn passie. Op zijn website beschrijft hij hoe hij van jongs af aan al geïnteresseerd was in de klassieke talen:

“Maar eerst helemaal terug naar het begin: op de basisschool kon ik nog niet vermoeden wat voor een impact deze talen op mijn leven zouden hebben. De Grieken en Romeinen kende ik natuurlijk wel door de geschiedenislessen, maar het was pas op de middelbare school dat ik met deze talen in aanraking kwam. Het had ook niet veel gescheeld of ik zou door mijn laag uitgevallen citotoetsscore deze vakken helemaal nooit hebben mogen volgen. Enfin, het pakte goed voor mij uit. De Werkplaats Kindergemeenschap in Bilthoven durfde het met me aan en ik werd geplaatst in een havo/vwo-klas waar ik al gauw de gelegenheid kreeg om Latijn als keuzevak te proberen. Ik was meteen verkocht door deze wonderlijke taal en door de van cultuur en etymologie doorwrochte lessen.” – A D D I S C O

Dat Casper Porton zijn leven toegewijd heeft aan de klassieke talen was voor ons inmiddels al wel bekend, maar over het doceren van deze talen op een actieve wijze wilden we graag nog wat meer informatie verkrijgen. Porton vertelde dat hij van jongs af aan al te horen kreeg dat Grieks en Latijn dode talen zijn en dus nutteloos zijn om te leren. Hij vertelde dat hij een manier zocht om deze taal op een levendigere manier te leren en doceren. Tijdens een zoektocht op het internet stuitte hij op een filmpje op Youtube dat hem erg aansprak. Twee professoren Latijn aan de Universiteit van Kentucky propageerden hierin het actieve gebruik van het Latijn. Dit heeft hem er uiteindelijk toe doen beslissen gebruik te maken van een dergelijke methode. Hiervoor gebruikt hij de methode van Ørberg. Ørberg heeft een serie boeken gepubliceerd onder de naam Lingua Latina Per Se Illustrata. In deze boeken maakt hij gebruik van een directe methode. Het doel van deze methode is om leerlingen op een actieve wijze kennis te laten maken met de Latijnse taal. Door woorden aan plaatjes te koppelen en teksten te lezen in plaats van te puzzelen, nemen leerlingen volgens hem veel meer van de taal op. Om deze reden besloot Porton dan ook gebruik te maken van deze methode, omdat dit volgens hem het perfecte leermiddel is. Porton streefde naar een nieuwe methode om Latijn te onderwijzen en dat is hem gelukt; steeds meer mensen tonen belangstelling in deze actieve doceerwijze. Uiteindelijk hoopt hij een nieuwe lesmethode te introduceren op alle gymnasia in geheel Nederland.

Casper Porton is zelf ook nog een gastles op onze school komen geven. Hierin liet hij de leerlingen van klas 2 kennis maken met de actieve wijze van doceren: een les Latijn in het Latijn. Hoe deze gastles er verder uit heeft gezien laten wij u in hoofdstuk 8 van ons profielwerkstuk weten.

6. Waarom leren we Latijn?

6.1 – Het nut van de Latijnse taal

Vele gymnasiasten stellen zichzelf vaak de vraag: “Waarom leren we Latijn? Het is toch maar een dode taal.” Mensen trekken de effectiviteit van het leren van het Latijn vaak in twijfel, omdat zij van mening zijn dat het Latijn niet belangrijk is voor de verrijking van de kennis van de mens. Toch onderwijzen nog steeds vele gymnasia deze zogenaamde dode taal. Een van de voornaamste redenen hiervoor is dat het Latijn de basis biedt voor vele moderne talen, zoals Nederlands, Engels, Duits en Frans, welke tevens op vrijwel alle middelbare scholen onderwezen worden. Wanneer leerlingen de klassieke taal beter begrijpen kunnen zij sneller verbanden leggen met moderne talen. Ook zinsconstructies en vele woorden uit moderne talen stammen af van het Latijn. Het is belangrijk de herkomst van woorden die we nu bijvoorbeeld bij Frans onderwezen krijgen, te leren, zodat leerlingen minder moeite hebben met deze taal.

Ook biedt het leren van het Latijn veel mogelijkheden voor in de toekomst. Bij sommige academische studies, zoals bijvoorbeeld geneeskunde of rechten, komt de Latijnse taal vaak nog vrij veel voor. Voor studenten geneeskunde is het bijvoorbeeld handig een taal als het Latijn te hebben gehad op school om de anatomie van het menselijk lichaam beter te kunnen begrijpen. Vele lichaamsdelen hebben van origine namelijk een Latijnse naam, dus is het beheersen van de Latijnse taal hierbij van groot belang. Niet alleen lichaamsdelen van de mens hebben vaak een Latijnse naam. Ook vele planten en dieren bezitten een Latijnse naam, die voor studenten biologie belangrijk zijn om uit hun hoofd te kennen. Ook bij rechtenstudies komen we de Latijnse taal tegen. Zo is het moderne recht af te leiden uit het oude Romeinse recht, dat op zijn beurt weer geschreven is in het Latijn.

6.2 – De visie van Abel Schutte

Om een ruimer perspectief over deze kwestie te krijgen, hebben wij Abel Schutte, student Klassieke talen aan de Universiteit in Rome, geïnterviewd om zijn visie wat betreft het nut van de Latijnse taal te achterhalen. Abel Schutte is een student die vloeiend Latijn spreekt en zijn kritische mening omtrent de Latijnse taal veelvuldig uit in brieven aan critici. Schutte is uit eigen ambitie begonnen met het beheersen van de Latijnse taal, met name om antwoorden te krijgen op levensvragen. Volgens Schutte is dit dan ook het hogere nut van de Latijnse taal, omdat je hiermee mensen van alle generaties kunt bereiken. Volgens hem biedt het Latijn de mens de mogelijkheid om een dialoog aan te gaan met bijvoorbeeld mensen uit de Renaissance; de tijd waarin de belangstelling voor de Grieks-Romeinse cultuur weer in volle bloei was. Door de denkbeeldige stem van schrijvers uit de Renaissance en de Klassieke Oudheid te beluisteren kreeg hij antwoorden op zijn levensvragen. Zijn levensvragen werden dus beantwoord door te taal. Volgens Schutte is dit het geval met vele talen, alleen hebben volgens hem mensen in de periode van de Klassieke Oudheid en de Renaissance een grotere stem gehad, dan mensen uit andere periodes. Hij kenmerkt deze periodes dan ook als tijden waarin men ging nadenken en discussiëren over politieke, economische, sociale en godsdienstige kwesties. Teksten die door schrijvers in deze periodes geschreven zijn, gaven antwoorden op vragen als “Wat is liefde?” en “Bestaat er een God?”.

6.3 – Een kritische blik

In een van zijn kritische artikelen beschrijft Schutte dat er veel gediscussieerd wordt over het nut van de Latijnse taal. In de onderstaande dialoog reageert hij op deze vraag, waarbij hij de link legt met andere talen. Zo brengt hij het Latijn in vergelijking met het Russisch. Zoals het dialoog ons laat zien, vraagt men zich af wat de moeilijkheid van deze taal is en bespreekt hij het ‘uitsterven’ van de Latijnse taal. Zo stelt Schutte door middel van het personage Camillus de vraag: “En wat zou er dan zo moeilijk aan het Latijn moeten zijn?”, waarop vervolgens een ander personage antwoordt dat het erg ver van de moderne talen af staat en daarom voor vele mensen lastig te begrijpen is. Dit is vaak ook de reden waarom men twijfelt aan de nuttigheid van het leren van de Latijnse taal. De taal blijkt moeilijk te leren te zijn met al zijn uitgangen en naamvallen en aangezien deze dan ook nog eens een dode taal is, zien velen het nut van het beheersen van een dergelijke dode taal niet in. Toch vindt hij dat er verder gekeken moet worden dan alleen naar de moeilijkheidsgraad van het leren van een taal. Om dit argument te versterken, legt hij een link met de Russische taal. Deze bevat namelijk net als het Latijn erg veel uitgangen en is dus even moeilijk voor een vreemdeling om te beheersen. Men vergt al snel een oordeel over de moeilijkheid van het leren van het Latijn, terwijl het Russisch net zo moeilijk voor hen zou zijn. Beiden talen staan namelijk ver van de moderne talen af.

Aan het einde van de dialoog laat Schutte ons door middel van een stijlmiddel zien dat het Latijn door velen erkend wordt als een dode taal. Zo spreekt hij met ironie over het graf van het Latijn. Dat de taal echter als dood beschouwd wordt, betekent niet dat de taal geen enkel nut heeft.

Quid egisti in gymnasio?

HE: At nonnen lingue Latina tibi difficillima visa est, Camille? At vel ideo cujusque hominis ingenio proderit strenuam in ea operam navasse.
Wat heb je op het gymnasium uitgespookt?
HE: Maar vond je Latijn dan niet een moeilijke taal, Camillus? Het is vast goed voor je verstand om hard aan Latijn gezeten te hebben?
CA: Ecquid tibi difficilis videtur lingua Latina?CA: En wat zou er dan zo moeilijk aan Latijn moeten zijn?
HE: Imprimis longe a nostris lingius distat. Multos exempli gratia habet casus verborumque tempora minimeque insuper breves solent Latine conscribe sententiae… Quid? Non casu plerisque difficilis habetur.HE: Nou, in de eerste plaats staat het erg ver van de moderne talen af. Het heeft bijvoorbeeld een heleboel naamvallen en werkwoordstijden en meestal worden de zinnen wel erg lang. Het is geen toeval dat de meeste mensen Latijn moeilijk vinden.
CA: Et lingua Ruthenica sex habet casus plurimosque a nobis alienos verborum conspectus, adeo ut mihi eam discere conatni primum insanus viderer. Itinere autem per Rutheniam sespecto, quo saepius multos omnis generis omnisque aetatis homines conveniebam, eo magis mihi persuasum habere coepi nihil esse linguarum, quamvis difficillimarum, usui cum facultate ingenii. Pueros vidi Ruthenice loquentes! Nihil est lingua nisi per usum adepta consuetudo.Ca: Het Russisch kent zes naamvallen en allerlei werkwoordsvormen die volkomen van het Nederlands verschillen. Zo erg zelfs dat het mij aanvankelijk gestoord leek om te proberen  de taal te leren. Maar naarmate ik, door Rusland reizend, steeds meer mensen van alle leeftijden en lagen in de samenleving tegen kwam, begon ik mij er steeds meer van bewust te raken dat hoe slim je bent helemaal niets te maken heeft met welke taal je gebruikt. Kleine kinderen spreken Russisch, zo moeilijk kan die taal dan toch niet zijn! Een taal is dus niets anders dan een gewoonte die we van andere mensen overnemen.
LO: Facile quidem de viva quapiam lingua dictum. Latina vero lingua tam est mortua quam amita mea Syra. Nam nemo jam linguam cum lacte nuctricis sugit, quae quidem sub temporis pulvere nedum pondere operitur.LO: Dat is makkelijk gezegd over een levende taal. Het Latijn is echter zo dood als mijn tante Syra. Niemand leert het Latijn nog van huize uit, omdat het onder het gewicht der tijd begraven ligt.
CA: Requiescat in pace, amice, utinam mihi sepulcrum ostendas ut id olim una visitemus.CA: Wat een droevig nieuws! Moge ze in vrede rusten, mijn beste; laten we samen ooit eens haar graf gaan bezoeken.
HE: Pol, quam es humanus, Camille.HE: Ach, wat ben je toch ook alleraardigst, Camillus.
LO: Benigne quidem hoc in me beneficium obtuleris nec pulcrum ostendam.LO: Hartstikke bedankt dat je bereid bent om mee te gaan. Natuurlijk laat ik je graag eens het graf van mijn tante Syra zien.
CA: Fortasse cras ibimus. Nunc autem dicas, amabo, ubinam gentium ista lingua Latina sepulta requiescat, nam id quoque libenter ocilis lustravero.CA: Laten we dan misschien morgen gaan. Zeg mij nu echter, als je wil, waar de Latijnse taal begraven ligt, want dat graf zou ik ook graag eens willen bekijken.
HE: Bona Verba!HE: Mooie woorden!
LO: Quid rursus delirare coepisti?LO: Wat ga je nu weer raar doen?
CA: Bene, sufficient tibi dixisse quo anno vel quo modo vel ubi mortua sit.CA: Oké, oké dan. Je hoeft me slechts het sterfjaar te geven of te zeggen op welke manier het Latijn gestorven is.

6.4 – Het afschaffen van de Latijnse taal

De heer Han van der Maas, hoogleraar psychologie aan de UvA, schreef in een opiniestuk in het Parool op 6 maart 2013 over klassieke talen op vele gymnasia. Hij pleitte hierin voor de afschaffing van deze talen. Volgens hem leveren de klassieke talen namelijk niks op, terwijl leerlingen hier wel zes jaar lang hard voor hebben moeten leren. Hij ziet het nut van de klassieke talen niet in en stelt juist voor deze te vervangen voor een vak als programmering. De huidige maatschappij is namelijk veel meer gericht op de techniek en niet meer op de klassieke talen. Technologische programma’s moeten het resultaatloze ploeteren van gymnasiasten vervangen. Gymnasia moeten door hem worden vervangen door de zogenoemde ‘technasia’, waarbij leerlingen de taal van het programmeren ontdekken en leren te beheersen. Zo ontkracht hij in zijn artikel eerdergenoemde redenen waarom het Latijn nuttig zou zijn. Volgens hem is het voor een studie als geneeskunde inderdaad wel aardig om Latijn te hebben, maar zeker niet een groot voordeel of een must. Het is juist beter geen Latijn in je examenpakket te hebben voor een lotingstudie als geneeskunde, aangezien het examengemiddelde van Latijn erg laag is.

Verder weerlegt hij het argument dat Latijn de basis legt voor vele moderne talen en het voor het leren van deze talen (bijvoorbeeld Frans en Duits) dus handig kan zijn. Op een cynische wijze laat hij merken dat er nog geen enkel wetenschappelijk bewijs voor gevonden is en dit dus ook niet als overtuigend argument gerekend kan worden. Ook ziet hij geen goede reden waarom het Latijn bijdraagt aan de vorming van de algemene kennis en het cultuurhistorisch besef, wanneer dit ook gewoon in het Nederlands onderwezen kan worden.

Bovendien trekt hij het ontwikkelen van een dergelijke “puzzelvaardigheid” in twijfel. Zo zegt hij cynisch in zijn opiniestuk: “Van Latijn en Grieks leer je puzzelen wordt ook wel beweerd, maar dat geldt ook voor sudoku’s”.
Het Latijn is een nutteloze taal volgens hem. Leerlingen moeten zes jaar lang zwoegen om vervolgens een onder gemiddeld examengemiddelde te behalen en zelfs na zes jaar nog steeds niet fatsoenlijk een tekst kunnen vertalen. Zo komt hij met een volgens hem goed alternatief: het onderwijzen van programmeertalen op ten minste drie gymnasia in Amsterdam. Hij schrijft: “Stel dat we onze slimste kinderen of in elk geval een groot aantal, één dag per week leren programmeren. […] Per jaar beginnen dan honderden vwo’ers aan onze universitaire opleiding met up-to-date computervaardigheden, alsof ze al een korte opleiding informatica achter de rug hebben”. Dit zou leidden tot een impuls in de kenniseconomie, wanneer studenten tijdens of na afronding van hun studie in staat zijn hun wetenschappelijke kennis in de ICT toe te passen en te vertalen. ‘Technasia’ zijn de toekomst; gymnasia het verleden.

6.5 – Commentaar op het afschaffen van het Latijn

Naar aanleiding van het opiniestuk van de heer van der Maas, hebben vele classici kritiek geleverd op zijn standpunt. In een artikel in het Parool op 9 maart 2013 uitten zij hun meningen en pleitten zij voor het behoud van de klassieke talen in het onderwijs op gymnasia.

Als eerste schrijft Marga Bolk in het artikel dat het argument van de heer Van der Maas over de nutteloosheid van het bijdragen van de klassieke talen aan het leren van cultuur en geschiedenis, een zwak argument is. Ze schrijft: “Als men iets van de geschiedenis en de cultuur van die landen (en waarom niet de hele wereld) wil weten en niet beperkt wil zijn tot het gebruik van vertalingen, kun je beter ‘de ballast’ van een goede klassiek talenkennis hebben”. Zonder de kennis van klassieke talen is men niet in staat meesterlijke literatuur uit een tijdperk als de Renaissance te lezen en te begrijpen.

Ook Jan Verbiest is het niet eens met Van der Maas en zijn “sudokudoctrine”. De Sudoku werd namelijk gemaakt om een spelvorm te creëren die zou bijdragen aan minder verlies van de cognitieve functies. Een dergelijke gedachte heeft echter nog geen bewijs gekregen. Het maken van een Sudoku draagt niet bij in de aanleg van nieuwe neutronen in de hersenen. Het leren van een klassieke taal en het puzzelen bij vertaalopdrachten echter wel.

Ten slotte vertelt Abel Schutte ons zijn mening. Hij is 18 jaar en heeft vier jaar het gymnasium gevolgd. Hij is het in enkele zaken eens met de heer Van der Maas. Zo schrijft hij: “Han van der Maas heeft volkomen gelijk; het passieve, grammaticale gymnasiaal onderwijs is vreselijk inefficiënt, frustrerend en nutteloos. De rijtjes, de woordjes, de vertalingen, van voor naar achter, van links naar rechts… En dat uren achter elkaar, op school en thuis! Zelfs hoogbegaafde genieën leren zo toch geen taal?”. Schutte is het er echter niet mee eens dat dit betekent dat het onderwijs in klassieke talen afgeschaft moet worden. Ieder mens leert om eigen redenen een taal. Hij heeft het Latijn niet willen leren om te kunnen puzzelen of vervolgens een taal als het Frans beter te kunnen leren, maar simpelweg omdat hij het Latijn zelf graag wilde beheersen. Wie is de overheid dan om een mooie onsterfelijke taal als het Latijn af te schaffen?

In een brief aan Van der Maas naar aanleiding van zijn artikel in Het Parool (waarvan een deel in het artikel in het Parool van 9 maart 2013 is ingevoegd), laat Abel Schutte zijn standvastige mening horen over de afschaffing van de klassieke talen op gymnasia. Naast bovengenoemd standpunt, laat hij in zijn brief weten dat het Latijn juist dé taal is om te leren. In tegenstelling tot het Engels, waar Abel vanuit gaat dat meneer Van der Maas in schrijft, is het Latijn een tijdmachine. Hij schrijft: “Dat is de magie van het Latijn: zijn onveranderlijkheid is niet een symptoom van zijn dood, maar van zijn eeuwigheid. Met één taal heb je de sleutel tot de schatkamer van onze eigen cultuur, een schatkamer die constant, eeuwen op eeuwen is bijgevuld met ervaringen, ideeën, gevoelens, met inzicht, van Plautus tot Newton, van Pascal tot Cicero.” Wat is dan het nut van een veranderlijke taal als het Engels, die over een paar jaar zijn originaliteit en levendigheid verloren heeft, wanneer het Latijn voor eeuwig door blijft leven?

Op het einde van zijn brief komt Schutte tot een conclusie. Dat nutteloze Latijn waar Van der Maas het over heeft moet inderdaad afgeschaft worden. Maar niet het Latijn zelf. Zijn idee: “écht, actief Latijn onderwijzen, om de tijd te besteden aan echt de klassieken lezen in plaats van een paar regeltjes te ontcijferen”. Onderwijs in programmeertalen? Allemaal goed. Maar niet wanneer dit ten koste gaat van het Latijn. Er moet gestreefd worden naar een leuk en leerzaam Latijn: het Latijn als moderne taal. 

6.6 – Onze mening

We hebben u nu de meningen van vele critici laten horen, maar wat zijn wij zelf van mening? Wij delen allebei de mening van Abel Schutte. Het Latijn waar we nu les in krijgen moet afgeschaft worden. We spreken uit ervaring, wanneer we zeggen dat we ruim 6 uur per week besteden aan het uit ons hoofd leren van teksten en het puzzelen bij vertalingen. We zijn van mening dat dit allemaal een stuk gemakkelijker kan. Geen puzzel-Latijn meer, maar een actief Latijn. We hebben immers zelf ervaren dat wanneer we naar een taal luisteren, we deze ook sneller begrijpen en opnemen. Zo volgen we beiden lessen in het zogenoemde Cambrigde Engels, waarbij de lessen in het Engels gehouden worden. Het onderwijzen van een taal in de desbetreffende taal zorgt ervoor dat leerlingen al vanaf het eerste leerjaar de mogelijkheid krijgen om kennis te maken met de taal. We zijn het inmiddels gewend om onze lessen Engels in het Engels te moeten volgen en dit heeft ertoe bijgedragen dat wij nu gemakkelijker Engels sprekende mensen verstaan en begrijpen. Waarom doen scholen niet hetzelfde bij het Latijn? Het Latijn is immers al een moeilijke taal op zich met al zijn uitgangen en naamvallen. Wanneer we vanaf klas 1 al kennis maken met het gesproken Latijn, zullen we deze gemakkelijker op kunnen nemen. In plaats van te moeten puzzelen om een tekst te kunnen vertalen, kunnen we met de actieve methode de tekst gewoon van links naar rechts en van boven naar beneden lezen. Wij zeggen: Weg met het Latijn van nu, op naar een Latijn als moderne taal net zoals het Engels: een actief Latijn.

7. Wat zal er gaan gebeuren wanneer Latijn als een moderne taal wordt onderwezen?

7.1 – Latijn als moderne taal

Het volgende rijtje is toonaangevend voor de manier waarop de mens het beste leert:

We onthouden:

  • 10% van wat we lezen
  • 20% van wat we horen
  • 30% van wat we zien
  • 50% van wat we horen en zien
  • 70% van wat we met anderen bespreken
  • 80% van wat we evalueren en nabespreken
  • 90% van wat we anderen uitleggen

Dit zou betekenen, dat wanneer er in het onderwijs boeken zoals Lingua Latina Per Se Illustrata van Ørberg gebruikt worden, leerlingen de Latijnse stof veel makkelijker opslaan. Je ziet dan immers woorden in combinatie met beeld. Wanneer er dan ook nog eens Latijn gesproken wordt in de les, is dit een extra voordeel voor de leerling. Het wordt dan nog makkelijker om de taal op te pikken, omdat de leerling niet alleen het Latijn leest, maar ook ziet en hoort. Het horen van het Latijn komt natuurlijk ook terug in de evaluatie en nabespreking van de stof met de docent. 
Kanttekeningen die vaak bij het onderwijzen van Latijn door middel van spraak gemaakt worden, zijn onder andere dat leerlingen de taal niet zullen begrijpen wanneer zij nog niet bekend zijn met de grammatica. Wij denken echter dat het spreken van het Latijn juist een nuttige manier is om de grammatica sneller te beheersen. Immers: wanneer een docent Duits lesgeeft en deze tegen leerlingen spreekt, verstaan de leerlingen na verloop van tijd ook wat er gezegd wordt, ondanks de verschillende naamvallen die worden gebruikt. Doordat de docent de grammatica toepast in zijn of haar zin, worden de grammaticaregels vaak helder voor de leerlingen: ze snappen de rol van de grammatica in een zin.

Wanneer het Latijn als een moderne taal onderwezen zal worden, zal dit een kleine verandering zijn in de leswijze met een grote impact op de beheersing van de taal op de middelbare school. Dit vergt slechts een kleine aanpassing: het is technisch gezien al voldoende als leraren als basisprincipe Latijnse woorden juist leren uitspreken. De bedoeling van het actief gebruiken, en dan vooral spreken, van het Latijn, is namelijk niet dat leerlingen deze taal vloeiend kunnen spreken, maar dat ze de taal sneller en beter zullen oppikken. Het is dus slechts een didactisch leermiddel. Het aanleren van de basiswoorden is daarom ook gericht op de uitspraak, niet op het uit het hoofd leren van woorden om er mee te kunnen communiceren.

Het uitspreken van woorden zou een onderdeel kunnen worden van de studie Griekse en Latijnse Taal en Cultuur. In principe is het uitspreken van deze woorden namelijk niet eens zo lastig, wanneer je bedenkt dat een hoop klanken die men in het Latijn gebruikt, bij ons bekend zijn. Zo weten we bijvoorbeeld hoe we de lettercombinaties -us (oes), -ae (ai), -is (ies), iis (i-ies) uit moeten spreken. Dit zou in een studie GLTC extra benadrukt kunnen worden. Het zou eventueel ook mogelijk zijn om audiofragmenten in het Latijn op te nemen. Er zijn een aantal classici in Nederland die de taal beheersen, die wegens hun enthousiasme ongetwijfeld bereid zullen zijn om mee te werken aan een nieuwe didactiek, omdat zij zelf ook van mening zijn dat het actief onderwijzen van het Latijn beter helpt bij de taalverwerving. Dit aanbod is momenteel echter niet toegankelijk, omdat er gewoonweg geen vraag naar is, vanwege de inrichting van het Latijn in het onderwijs door de overheid. Ook worden er door instellingen als A D D I S C O docentendagen georganiseerd, waarop docenten klassieke talen aan workshops actief Grieks en Latijn kunnen deelnemen.

7.2 – Porton’s visie op de verandering van de onderwijsmethode

Casper Porton van A D D I S C O zegt over de verandering van de onderwijsmethode:

“Deze manier van lesgeven vraagt een omslag in houding. Het is even slikken als docent na een lange studie en misschien jarenlange ervaring in het onderwijs dat dit een onderdeel is, waarin je niet thuis bent. Dat is logisch. Spreken en luisteren bevinden zich in een heel ander hersengebied dan grammatica en analyseren. Belangrijk om te weten is dat je niet meteen je hele les in het Latijn hoeft te doen. Je hoeft geen Ciceroniaanse volzinnen op je leerlingen af te vuren, maar alles wat je zegt moet wel grammaticaal en stilistisch correct zijn.

Een andere valkuil is het gebruik van Latijnse neologismen. Woorden die niet bijdragen aan de woordenschat om antieke teksten te lezen, voegen geen waarde toe aan je lessen. Dat is lastig, want zonder voorkennis is het moeilijk bepalen welke boeken en sites de juiste informatie geven. Toen ik pas was begonnen, vond ik Harrius Potter in het Latijn fantastisch, maar nu een paar jaar verder pik ik de ene na de andere fout eruit. Het is dus oppassen geblazen dat we onszelf geen verkeerde dingen aanleren en die vervolgens aan onze leerlingen doorgeven. Via mijn blog Classiculus deel ik zoveel mogelijk relevante kennis die ik tijdens mijn queeste naar Latijnse lesmethodes heb opgedaan.”

7.3  Verschil Lingua Latina Per Se Illustrata (pars 1, Familia Romana) en Disco 1

We hebben de methode die classici vaak aanschrijven om actief Latijn te leren (Lingua Latina Per Se Illustrata) vergeleken met de methode die wij op school gebruiken (Disco).

In les 2 van Disco staat vooral een hoop informatie in het Nederlands over de Romeinse goden. De eerste tekst die in het boek staat gaat over Jupiter en zijn broers. De zinnen zijn erg eenvoudig en vrijwel alle Latijnse woorden in de zinnen staan onder en naast de tekst gegeven. Wanneer we kijken naar het grammatica gedeelte bij les 2, wordt er eerst een uitleg gegeven over woordsoorten. Vervolgens legt het boek uit dat het Latijn geen lidwoorden kent en geeft het informatie over de stam van woorden en over het feit dat het Latijn uitgangen heeft. Het eerste rijtje dat wordt gegeven in Disco in les 2 ziet er als volgt uit:

Er wordt dus alleen uitleg gegeven over de 3e persoon enkelvoud en de 3e persoon meervoud. Deze manier van informatie verschaffen is toonaangevend voor de methode Disco. Leerlingen leren elke les een nieuwe grammaticaregel, welke vaak terugkomt in de tekst bij de desbetreffende les. Dit zorgt er vaak voor dat de onderdelen waar de focus op lag in de voorgaande lessen, niet goed blijven hangen, omdat er steeds gefocust wordt op één grammaticale regel. Verder stond in de grammatica dit rijtje:

Deze grammatica is natuurlijk ontzettend beknopt en doordat een leerling slechts gefocust is op het leren van uitgangen, wordt het moeilijker voor de leerling om deze te koppelen aan een woord in een tekst. Je ziet vaak in latere lessen, dat wanneer leerlingen een woord zien in een tekst dat een uitgang heeft die in de ablativus en dativus of nominativus en accusativus hetzelfde zijn, zij niet goed kunnen bepalen in welke naamval het woord staat, omdat ze meer gefocust zijn op de uitgang van het woord dan op de rol van het woord in de zin.

Wanneer we naar de opdrachten in het werkschrift kijken die bij les 2 van Disco horen, valt het op dat de eerste pagina vooral gaat over de grammaticaregels in het Nederlands. Op pagina’s daarna moeten de leerlingen de stam van Latijnse woorden afbakenen en aangeven of een woord enkelvoud of meervoud is of in wat voor werkwoordsvorm het staat. Deze opdrachten helpen dus bij het onthouden van de grammatica rijtjes. Vervolgens volgen nog een paar opdrachten die te maken hebben met de teksten uit les 2.

Wat allereerst erg opvalt aan Lingua Latina Per Se Illustrata, is dat het geheel in het Latijn is geschreven. Dit geldt niet alleen voor de leerstof, maar ook voor bijvoorbeeld het voorwoord. Dit is af te leiden uit de titel van het boek, die ‘De Latijnse taal door zichzelf te omschrijven’ is, wanneer je deze vertaalt naar het Nederlands. Het voordeel van het boek Lingua Latina Per Se Illustrata, is dat leerlingen de rol van de grammatica in een zin kunnen herkennen en dat er geen rijtjes gestampt hoeven te worden. Grammatica wordt dus op een natuurlijke manier verworven. In dit boek staat ook de betekenis van de in de tekst gebruikte woorden in het Latijn omschreven.  Ook de grammatica wordt in het Latijn uitgelegd, maar niet door middel van rijtjes. De teksten van hoofdstuk 1 zijn in principe van hetzelfde niveau als de teksten van Disco les 2, maar alsnog worden er geen hints gegeven in een andere taal dan het Latijn. De truc bij Lingua Latina Per Se Illustrata zit hem vooral in de herhaling van woorden: doordat je een woord steeds in een context ziet, snap je vanzelf de betekenis. Daarnaast worden er een aantal woorden en zinnen uitgelegd met behulp van een plaatje.

8. Hoe zag de gastles van Casper Porton eruit?

8.1 – Gastles Actief Latijn door Casper Porton

Op vrijdag 16 januari 2015 kwam Casper Porton naar onze school om een gastles te geven aan de tweede klas Latijn. Nadat hij zich had voorgesteld en had uitgelegd waar hij zich mee bezig houdt, namelijk het actief beoefenen van het Grieks en het Latijn, startte hij zijn les. Hij vertelde dat het levend Latijn tot het begin van de twintigste eeuw werd gebruikt in het onderwijs. Er werd toentertijd dus nog Latijn gesproken door de docenten. Onderzoek uit de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft uitgewezen dat het Latijn beter op een natuurlijke manier kan worden aangeleerd. Dit toonden James Asher en Stephen Krashen aan.

Porton beschreef aan de leerlingen twee verschillende leermethoden van het Latijn die eigenlijk toepasselijk zijn bij het aanleren van elke vreemde taal: TPR (Total Physical Response) en TPRS (Teaching Proficiency through Reading and Storytelling). Beide didactische middelen heeft hij aan de klas voorgedaan en deze maakten de les erg interactief.

Total Physical Response (TPR)

Eerst legde Porton de didactiek TPR uit. Om deze leerwijze duidelijk te maken, vroeg hij een vrijwilliger naar voren te treden om hem te helpen. Hij vroeg de leerling om op een stoel naast hem plaats te nemen. Vervolgens gaf Porton hem een bevel in het Latijn, waarbij Porton zelf het bevel uitvoerde en de leerling hem imiteerde. Porton begon simpel: hij stond op en zei zonder het commando te vertalen tegen de leerling ‘surge’, wat ‘sta op’ betekent. Vervolgens gaf Porton een nieuw commando ‘conside’ en hij en de leerling gingen zitten. Dit herhaalde hij een aantal keer. Daarna deed hij ook nieuwe commando’s, zoals ‘ambula ad ianuam’ , terwijl Porton naar de deur. De leerling deed Porton na en wandelde naar de deur, waarna Porton naar de stoel wees waar ze vandaan kwamen en de leerling het bevel gaf om naar zijn stoel te lopen ‘ambula ad sellam’.

Vervolgens liet hij de leerling meerdere opdrachten uitvoeren, waarbij hij steeds gebruik maakte van een kleine selectie woorden. Doordat Porton de handelingen telkens eerst zelf voordeed en vaak dezelfde woorden gebruikte, was het voor de leerlingen duidelijk wat hij bedoelde. Toen hij even later een bevel in het Latijn gaf aan een andere leerling om een handeling uit te voeren, werd dit dan ook begrepen, zelfs wanneer Porton de handeling niet meer voordeed.

Teaching Proficiency through Reading and Storytelling (TPRS)

De andere didactiek waar Porton de leerlingen kennis mee liet maken, was TPRS. De toepassing van deze didactiek begon erg simpel: hij ging vragen stellen aan de leerlingen, welke zij moesten beantwoorden met ‘ita’ (‘ja’) of ‘non’(‘nee’). Zo liet hij een foto zien van een olifant. Hij zei tegen de leerlingen: ‘Ecce est elephantus!’ Vervolgens vroeg hij: ‘Estne Elephantus?’ Waarop de leerlingen ‘ita‘ zeiden. Op de volgende vraag ‘Estne crocodilus?’ zeiden de leerlingen ‘non’. Op deze manier breidde hij zijn vragen uit en werden deze wat moeilijker. Ook TPRS toonde aan dat leerlingen goed in staat zijn om het Latijn te begrijpen, wanneer zij dit slechts horen en zien. Er werd door Porton namelijk niets in het Nederlands gezegd. Nadat de leerlingen er een beetje in waren gekomen, vertelde Porton zelfs een fabel in het Latijn, die alle leerlingen konden volgen, doordat hij er vragen bij stelde in het Latijn. Deze vragen hielden de les interactief en zorgden er ook voor dat leerlingen hetgeen Porton vertelde begrepen. De opbouw van het niveau was ook merkbaar in de grammatica die Porton gebruikte. Hij begon met woorden als ‘mus’ (‘muis’, nominativus enkelvoud), waarna hij overging op ‘mures’ (‘muizen’, nominativus meervoud). Later paste Porton ook de accusativus en andere naamvallen toe.

Jamer Asher

Tijdens de introductie van zijn les noemde Porton de namen Asher en Krashen. Asher kan worden gezien als de grondlegger van TPR. Asher is van mening dat mensen een tweede taal op dezelfde manier verwerven als hun moedertaal. Aan het begin van het leerproces verwerf je de taal nog als een baby, door veel te luisteren naar de taal ga je hem pas begrijpen en beheersen. Vanaf de jaren ’60 was dit een populaire, nieuwe manier om een taal te verwerven. TPRS werd geintroduceerd door Blaine Ray, een docent Spaans uit Bakersfield, de Verenigde Staten. Hij was bang dat leerlingen zich zouden vervelen wanneer ze een taal uit een boek aan moesten leren. Daarom paste hij eerst de TPR-methode van Asher toe in zijn lessen. Ze hadden het gewenste resultaat: zijn klas was enthousiast over zijn leswijze. Ray kampte slechts met één probleem: hij wist niet hoe hij van de imperatief over kon stappen op vertellende en beschrijvende vormen van taal. Hij bedacht dat het veranderen van de gebiedende wijs naar de derde persoon enkelvoud uitkomst bood bij het vertellen van verhalen. Ray combineerde TPR met de methoden van Krashen, waardoor het TPRS ontstond.

Stephen Krashen

Stephen Krashen is hoogleraar aan de Universiteit van Zuid-Californië. Eerst gaf hij les op de afdeling taalkunde, maar hij is overgestapt naar de faculteit van ‘School of Education’, die zich richt op lesgeven en didactieken. Krashen is taalkundige, educatieve onderzoeker en activist. Zijn artikelen en boeken hebben betrekking op tweede-taalverwerving, tweetalig onderwijs en lezen. Hij heeft een grote invloed gehad op de studie van de tweede-taalverwerving, mede door invloed van de acquisitie-leren-hypothese, de input hypothese, de monitor hypothese, de affectieve filter, de natuurlijke orde hypothese en de lees hypothese. Deze 6 hypothesen dragen bij aan Krashen’s idee van de tweede-taalverwerving.

8.2 – De 6 hypothesen van Krashen

Krashen onderscheidt in totaal zes hypothesen:

1. De acquisitie-leren-hypothese

Krashen stelt dat het formele taalonderwijs, zoals scholieren bijvoorbeeld Latijn aanleren, gericht is op een bewuste aanvaarding van kennis. Je leert iets over een taal, zoals grammatica of werkwoordsvormen. Krashen is van mening dat acquisitie of taalverwerving (onbewuste acceptatie van kennis door middel van communicatie) een betere manier is om een taal te leren. Dit wil dus zeggen dat er vooral communicatie nodig is om een taal te leren, omdat het proces van acquisitie ervoor zorgt dat je de informatie die je hoort opslaat. Het aanleren van een taal gaat op deze manier onbewust en is dus vergelijkbaar met het aanleren van je moedertaal: je hebt hier zelf niet bewust grammatica of woordjes voor hoeven leren.

2. De input hypothese

De input hypothese houdt in dat er vooruitgang optreedt bij leerlingen, wanneer ze taalaanbod begrijpen dat een stapje verder gaat dan de kennis die ze al van de taal hebben. Bij deze hypothese hoort ook een formule: i + 1. Hierin staat i voor het taalaanbod en de 1 voor de volgende fase van de taalverwerving. Bij deze hypothese benadrukt Krashen dat het spreken van de taal die beheerst wenst te worden niet leidt tot de taalverwerving, dit is namelijk het effect ervan (output).

3. De monitor hypothese

Deze hypothese veronderstelt dat het hetgeen leerlingen leren als een soort monitor werkt ten opzichte van wat ze produceren. Wanneer leerlingen dus een taal hebben verworven en ze deze spontaan kunnen toepassen, kan het leersysteem van een leerling controleren of hetgeen dat toegepast wordt door de leerling correct is. Voordat een leerling de taal toepast, is hij door middel van de monitor in staat om intern te scannen naar fouten door middel van wat hij reeds geleerd heeft. Met deze hypothese toont Krashen aan dat zelf-monitoring en zelf-correctie de enige functies zijn van het bewust aanleren van een taal. Aan het gebruik van de monitor zitten wel enkele voorwaarden verbonden. Zo moet de leerling de regel kennen: dit is een lastige regel, omdat dit betekent dat de leerling zelf moet weten hoe hij de taal die hij wil gaan gebruiken op een juiste manier kan gebruiken. Daarnaast moet de leerling gefocust zijn op de juistheid van het taalgebruik en moet hij de tijd hebben om de monitor te gebruiken.

4. De affectieve filter hypothese

Dit onderdeel van Krashen’s theorie heeft vooral te maken met onderwijspsychologie. De affectieve filter houdt een belemmering van taalverwerving in, door negatieve emotionele variabelen. Door dit obstakel kan inbreng van de taal niet goed verworven worden in de hersenen, omdat de affectieve filter dus tussen de spreker en de luisteraar instaat. Bij negatieve emotionele variabelen kun je denken aan angst, een gebrek aan zelfvertrouwen en stress. Wanneer een leerling leert in een omgeving waarin hij zich comfortabel voelt, is de kans dus veel groter dat een taal goed wordt verworven, omdat een leerling dan minder snel bang is om fouten te maken en het gevoel van eigenwaarde van de leerling hierdoor versterkt.

5. De natuurlijke orde hypothese

De natuurlijke orde hypothese stelt dat iedereen die een taal verwerft dit ruwweg in dezelfde volgorde doet. Deze volgorde is niet gebaseerd op het gemak waarmee een dergelijk taalverschijnsel kan worden aangeleerd. Bijvoorbeeld de -s bij de derde persoon enkelvoud in het Engels (he walks) is niet moeilijk om iemand aan te leren in een klaslokaal, maar is een taalverschijnsel dat pas later op een natuurlijke manier kan worden verworven. Dit zou dus betekenen dat de manier waarop Latijn wordt geleerd, vaak door middel van rijtjes stampen, geen nut heeft voor de echte verwerving van de taal.

6. De lezen hypothese

Deze hypothese stelt dat hoe meer we lezen in een vreemde taal, hoe groter onze woordenschat van deze taal zal worden.

9. Welke resultaten hebben de gastles van Casper Porton en het bijbehorende proefwerk opgeleverd?

Om de effectiviteit van het onderwijzen van het Latijn op een actieve wijze te onderzoeken, hebben wij Casper Porton, docent Latijn en Grieks, uitgenodigd een gastles op onze school te komen geven.

9.1 – Resultaten enquête

We hebben de leerlingen na de gastles een enquête laten invullen, waarin zij onder andere de effectiviteit van de gastles moesten beoordelen. Uit deze enquête is veelal gebleken dat de leerlingen deze manier van onderwijzen, waarbij er met name in het Latijn gesproken werd, als leuk en leerzaam ervaren. Op de vraag “wat heb je geleerd van deze gastles?”, antwoordden velen dan ook dat ze een manier van leren ervaren hebben, waarbij ze woorden onthouden, zonder zich hier volledig van bewust te zijn. Ze ervoeren deze les als een leuke, interactieve manier, waarbij je ook nog eens veel leert. Vooral het zien van plaatjes bij de bijbehorende Latijnse woorden, vonden leerlingen een goede manier om deze woorden te onthouden. Het woord “leuk” kwam in bijna elk antwoord voor. Dit bewijst dus dat de methoden waarop Porton deze gastles gegeven heeft, de zogenoemde TPR en TPRS methoden, de beste leermiddelen zijn om de woordenschat van leerlingen op een zowel leuke, als leerzame manier te vergroten.

Om te kunnen concluderen of deze manier van lesgeven als effectiever beschouwd kan worden dan de huidige manier van onderwijzen, hebben wij de leerlingen de vraag gesteld wat volgens hen een betere manier van lesgeven zou zijn. Vrijwel alle leerlingen antwoordden daarop dat de actieve wijze van Casper Porton beter is dan de manier van lesgeven die ze nu krijgen. Wellicht omdat zij deze manier van onderwijzen als leuker ervaren, maar vele leerlingen zagen ook het doel in van de actieve manier van lesgeven. Het doel is namelijk om leerlingen op een interactieve manier kennis te laten maken met een voor hen vrijwel vreemde taal.

Omdat leerlingen nog nooit eerder deze manier van lesgeven mee hadden gemaakt, hebben we ze ook de vraag gesteld wat hieraan moeilijk was. Sommigen waren van mening dat Porton iets te snel door te stof heen ging, dus dat het daarom soms lastig was de woorden te onthouden en de fabel die hij vertelde te volgen. Wel zeggen zij dat het begrijpen makkelijker werd, doordat hij alles erg vaak herhaalde en de handeling vaak ook voordeed. Ook moesten ze in het begin vooral wennen aan het horen van het Latijn, aangezien zij hier nog totaal geen ervaring mee hadden, maar zodra leerlingen eenmaal in het ritme zaten, merkten ze dat de les goed te volgen was. Verder waren er ook veel leerlingen die totaal geen moeite hadden met het volgen van de les en vrijwel direct gewend raakten aan het luisteren naar de Latijnse taal en het begrijpen ervan.

Ook vroegen we in onze enquête aan de leerlingen of ze wilden beschrijven wat ze vooral van deze gastles geleerd hadden. Waar enkelen antwoordden dat ze nu de vertaling van de woorden ‘olifant’, ‘muis’ en ‘leeuw’ kennen, schreven anderen dat deze manier van onderwijzen interessanter en leerzamer is dan simpelweg woordjes en zinnetjes te moeten stampen uit een boek. Vooral het gebruik van een verhaaltje om de leerlingen woorden en zinnen te leren, vonden zij een leukere manier om ook nog eens veel van de les op te steken. De manier om een taal te leren is om ernaar te luisteren en dat is wat de leerlingen tijdens deze gastles ervaren hebben.

Wat precies het doel van deze gastles was, was om te onderzoeken of het effectiever is om het lesgeven van het Latijn op een actieve wijze te doen dan de huidige manier van onderwijzen. Aangezien het eindexamen Latijn op gymnasia tegenwoordig voor de helft bestaat uit het vertalen van een Latijnse tekst, stelden we leerlingen de vraag of zij dachten dat de manier waarop Porton les gaf, betere resultaten op zou leveren bij het vertalen van teksten. Het enige nadeel dat wij hieraan ondervonden hebben, was dat we de gastles hadden gegeven bij de tweede klas. Zij hebben natuurlijk minder ervaring met vertalen dan iemand uit de zesde klas. Toch waren wij erg benieuwd of de tweedeklassers een toekomstbeeld konden schetsen over de kwestie of ze op die manier beter zouden kunnen vertalen in de toekomst. Het grote doel achter het onderwijzen op de actieve manier is namelijk om betere resultaten te behalen bij het vertaalonderdeel op het eindexamen. Zoals blijkt uit de antwoorden van leerlingen op deze vraag, heeft volgens hen deze manier van lesgeven overduidelijk succes bij het vertalen. De effectiviteit van het luisteren naar het Latijn, en daardoor dus de betere opname van woorden en naamvalsuitgangen, is de beste manier om in de toekomst beter te kunnen vertalen. Om het vertalen nog gemakkelijker te laten verlopen, schrijven sommigen dat een beeld schetsen bij een woord of zin ook erg nuttig kan zijn. Porton maakte tijdens zijn les gebruik van een plaatjes, waarmee hij een fabel aan hen vertelde. Doordat ze in de les woorden en zinnen aan plaatjes gekoppeld zagen, dachten zij dat ze nu beter zouden kunnen vertalen, omdat ze zich dan een beter beeld bij het Latijn voor zouden kunnen stellen.

9.2 – Resultaten proefwerk

De koppeling van woorden en zinnen aan plaatjes, zoals de leerlingen zelf ook al beschreven, wilden we graag verder onderzoeken. We hebben hiervoor een testje gemaakt waarmee we de kennis die de leerlingen in de gastles van een aantal weken eerder hadden opgedaan, op de proef konden stellen. Op de test moesten de leerlingen de Latijnse woorden en zinnen die ze een maand eerder tijdens de fabel van Porton te horen haddden gekregen, koppelen aan plaatjes. We hebben in totaal 15 plaatjes in willekeurige volgorde gekozen waaraan zij de woorden en zinnen moesten koppelen. We hebben bewust gekozen voor een mengeling van makkelijke woorden en moeilijkere zinnen. Verder kozen we doelbewust voor woorden en zinnen die niet erg veel van elkaar verschilden, om verwarring bij leerlingen te veroorzaken en de moeilijkheidsgraad wat hoger te leggen. Uit deze proef is gebleken dat leerlingen nog erg veel onthouden hadden van de lessen, aangezien vrij veel leerlingen de puzzel foutloos gemaakt hebben. Een enkeling wisselde twee plaatjes met elkaar.

10. Conclusie

In deze conclusie geven we antwoord op onze onderzoeksvraag: Wat is de effectiviteit, haalbaarheid en het toekomstbeeld van het onderwijzen van het Latijn als moderne taal? De effectiviteit hebben we aan de hand van de gastles van Casper Porton en het bijbehorende proefwerk gemeten. Hieruit is gebleken dat de leerlingen sneller en langer woorden en zinnen in het Latijn onthouden, wanneer er op een actieve wijze les gegeven wordt. We kunnen dus concluderen dat de effectiviteit van het onderwijzen van het Latijn als moderne taal zeker groot is.

Tevens zijn leerlingen niet bezig met het stampen van woordjes en rijtjes of het puzzelen bij het vertalen, maar al tijdens de les nemen leerlingen onbewust veel woorden op. Leerlingen maken op een interactieve wijze kennis met de taal en leren ook nog veel zonder zichzelf hiervan bewust te zijn. Het levende bewijs hiervan is Abel Schutte: toen hij zich eenmaal omringde met mensen die Latijn spraken, pikte hij de taal verbazingwekkend snel op en beheerste hij het Latijn zo goed dat hij het zelfs vloeiend kon spreken. Onze hypothese ‘Wanneer het Latijn als moderne taal onderwezen wordt, zullen de leerlingen meer van de taal opnemen en deze beter begrijpen’ is dus juist gebleken.

Verder hebben we naar de haalbaarheid gekeken van het onderwijzen van het Latijn als moderne taal. Deze is, volgens kenners van de taal zoals Porton en Schutte, haalbaar, mits er een goede motivatie aanwezig is bij docenten. Het spreken van het Latijn kan een onderdeel worden van de studie Griekse en Latijnse Taal en Cultuur, zoals bij de meeste talenstudies aan de orde is. Het probleem is echter dat de focus in het onderwijs momenteel niet ligt op het beheersen van het Latijn, maar op het vertalen ervan. Wanneer deze instelling zou veranderen, zou er zeker ruimte kunnen komen voor een nieuwe didactiek. Dit zou de resultaten van de leerlingen ten goede moeten komen, gebaseerd op verschillende theorieën. Niet alleen ons eigen experiment bewees dat leerlingen woorden en zinnen die ze horen goed onthouden, maar ook Abel Schutte vertelde dat hij het Latijn beter beheerste na het luisteren ernaar. Hij gaf aan dat dit het vertalen voor hem ook makkelijker maakte. Daarnaast ondersteunt de theorie van Krashen deze aanname.

Het toekomstbeeld van het actief Latijn ziet er wel iets minder rooskleurig uit. Zolang er een discussie wordt gevoerd over het nut van Klassieke Talen in het onderwijs, zal er weinig plaats zijn voor het gesproken Latijn. Toch zijn er vandaag de dag wel mensen die zich inzetten om het actief Latijn door te voeren in het onderwijs, zoals de mensen met wie wij contact hebben gehad. Hun mening kan door middel van het internet makkelijk verspreid worden. Zij vinden het Latijn dat momenteel gedoceerd wordt, niet effectief. Het is een afleiding van de inhoud van de taal en we leren door te puzzelen te weinig over de taal zelf. Wanneer de overheid deze mening zal gaan delen, is er een kans dat ze de manier van onderwijzen gaan veranderen, maar dit zal een hoop tijd in beslag nemen. De laatste keer dat er een nieuwe didactische methode werd aangenomen voor het Latijn was namelijk in de jaren ’60. Er blijft zeker hoop voor een nieuwe manier van onderwijzen als het aan de classici ligt. Zo hoopte Schutte bijvoorbeeld over een aantal jaar een school te kunnen stichten in Nederland, waar het Latijn actief wordt beoefend.

11. Nawoord

Na het maken van dit profielwerkstuk, kunnen we zeker zeggen dat we een ervaring en een hele hoop kennis rijker geworden zijn. We hebben ons verdiept in een onderwerp, waar we nog niet veel van wisten en we zijn blij hier meer kennis over te hebben kunnen vergaren. Het was een lang, maar leerzaam en leuk proces. Het ontmoeten van nieuwe mensen en het ontdekken van hun visies zijn voor ons een van de mooiste momenten geweest. We hopen dat we u met dit onderzoek geïnteresseerd hebben gemaakt naar het onderwijzen van de Latijnse taal als een moderne taal.

We willen graag iedereen die ons heeft geholpen met ons profielwerkstuk hartelijk bedanken voor hun inzet en steun. Zo willen we graag onze profielwerkstukbegeleider, meneer Kruit, bedanken voor zijn ideeën en hulp. Verder gaat onze dank uit naar de deskundigen op het gebied van het Latijn als moderne taal: Casper Porton, Abel Schutte, Otto Gradstein, Bas van Bommel en Thomas Bervoets. Zonder deze classici was het ons nooit gelukt dit resultaat te bereiken.

12. Bronnenlijst

12.1 – Internetbronnen

12.2 Primaire bronnen:

Interviews met:

  • Abel Schutte
  • Thomas Bervoets
  • Casper Porton
  • Otto Gradstein
  • Bas van Bommel

12.3 Literatuur:

  • Ørberg, H., Lingua Latina Per Se Illustrata, Grenaa, 2011, 2e druk [2008]. ISBN-13  978-1-58510-423-9
  • Stroh, W., Latein ist tot, es lebe latein!, Berlijn, 2008, 5e druk [2008]. Ullstein Buchverlage GmbH, ISBN 978-3-548-60809-9

Verder willen we graag meneer Kruit ook beschouwen als bron. Hij heeft ons dit onderwerp voorgesteld en heeft ons veel informatie en hulp gegeven.

Reacties

Blijf op de hoogte
en mis niets!

Wil je op de hoogte blijven van nieuwe artikelen en onze activiteiten?
Meld je dan aan voor onze nieuwsbrief!