Interview VCN Bulletin – Twintig jaar bijleren

Onderstaand interview met Casper Porton over het 20-jarig bestaan van Addisco Onderwijscentrum verscheen in het zomernummer (2025) van het Bulletin van de Vereniging Classici Nederland (VCN).

Twintig jaar lang bijleren

Een dialoog met Casper Porton

Anne van Schaik stelde de vragen en schreef het stuk.

Naam:Casper Porton
Leeftijd:40 (geboren in 1985)
Privé:Getrouwd met Cerianne, twee kinderen: Gwyn (7) en Tyan (4)
Werk:Oprichter van Addisco, docent Latijn, zeflstandig vakdidacticus
Hobby’s:Stijldansen, boogschieten, calisthenics, saxofoon spelen
Favoriete muziek:Eclectisch: van pop, Latin tot klassiek en filmmuziek
Citaat:Latijn: “Addisco, ut semper victurus, vivo, ut cras moriturus.” – ik leer bij alsof ik eeuwig zal leven, maar leef alsof ik morgen zal sterven.
Nederlands: “De Oudheid houdt je jong!”

Op alle nazomer- en jaarconferenties (en eigenlijk overal waar classici zich verzamelen) zijn er enkele vaste gasten die nooit ontbreken. Grote kans dat het gezicht van Casper Porton je daarom ook allerminst onbekend voorkomt. Dit jaar is het alweer 20 jaar geleden dat Casper Addisco oprichtte, waarmee hij binnen en buiten de klassieke wereld bekendheid verwierf. Dat jubileum vormt een mooie aanleiding om de man achter Addisco beter te leren kennen.

Op een wat koele en buiige dinsdagmiddag in de voorjaarsvakantie begaf ik me daarom naar het Addisco Onderwijscentrum in Hilversum. Ietwat verfomfaaid door de kortstondige regenbui die ik tussen station Hilversum Sportpark en de Diependaalselaan had getrotseerd, kwam ik uiteindelijk aan bij het huis van Casper. Na een kleine ‘katabasis’* stond ik voor de witte tempelingang die de entree naar het Onderwijscentrum vormt. Dat we hier met een liefhebber van de oudheid te maken hebben, is al direct duidelijk. Zoals ik mijn leerlingen altijd leer dat niet zomaar iedereen een tempel binnen mag gaan, zo voelde ik ook nu dat ik eerst mijn haren en vooral mijn bedruppelde brillenglazen even moest fatsoeneren voor ik zou aankloppen. Veel tijd kreeg ik daar niet voor, want de altijd enthousiaste Casper deed al snel de deur voor mij open. Voor ik het wist stond ik achtereenvolgens in het lichte atrium, de verschillende lesruimten, het auditorium (dat ook dienst doet als danszaal voor Casper en zijn gezin; achter de gordijnen bleek zelfs een heuse spiegelwand verscholen) en de bibliotheek. Tussen de boeken voel ik me altijd op m’n gemak en dat blijkt voor Casper ook te gelden. We installeren ons en dan brand ik los.

* katabasis (κατάβασις) = afdaling
Voor wie er nog nooit is geweest: de ingang van het Addisco Onderwijscentrum ligt een stuk lager dan de weg.

Wat fijn dat ik je vandaag allemaal vragen mag stellen, Casper. Voor wie je nog niet goed kennen, hoe zou je jezelf voorstellen?

“De meeste mensen zullen mij kennen als de oprichter van Addisco. Binnen Addisco ben ik docent klassieke talen en sinds 2013 ben ik ook zelfstandig vakdidacticus. Ik houd me graag bezig met de vraag: ‘Hoe kun je klassieke talen zo goed mogelijk leren en doceren?’ Daarnaast ben ik natuurlijk ook dagelijks bezig met het reilen en zeilen van Addisco.”

Waar begon jouw interesse in de oudheid?

“Ik denk dat dat eigenlijk al op de basisschool was. Toen ik de eerste geschiedenislessen over Grieken en Romeinen kreeg, sprak me dat al meteen aan. Toen vanaf de middelbare school de taal eraan gekoppeld werd, was ik verkocht. Ik herinner me nog m’n eerste les Latijn. We kregen les uit Fortuna. Het begon meteen met de nominativus en de accusativus en ik vond het heerlijk: dat analytische en secure werken. Mensen verwachten dat niet altijd, dat ik van dat analytische houd, maar jij hebt mijn verzameling ook al gezien, hè?” Casper wijst naar een grote boekenkast in de bibliotheek die tjokvol grammatica’s staat.

Hoe ben je aan deze grote verzameling gekomen?

“Ik was dus erg geïnteresseerd in grammatica’s en schafte er veel aan. Ik verbaasde me erover dat de grammatica’s van vroeger zoveel dikker waren dan de grammatica-boeken die ik op m’n studie kreeg. Toen enkele van mijn medestudenten klaagden dat we zoveel stamtijden moesten leren, nam onze professor Grieks de grammatica mee die híj ooit had moeten leren. Dat waren honderden stamtijden meer. Mijn medestudenten zeiden toen: ‘Nou, dan houden wij het wel bij de Kleine Griekse Grammatica.’ Maar ik wilde júist die completere grammatica leren. Ik realiseerde me toen voor het eerst dat ons curriculum door de jaren heen zo is veranderd dat we eigenlijk steeds minder leren dan vroeger. Dat gold niet alleen voor de hoeveelheid grammatica, maar ook voor de hoeveelheid pagina’s die we moesten lezen. Begrijp me niet verkeerd: de studie was zwaar genoeg en we leerden heel veel, maar toch voelde ik dat er iets aan de hand was.”

Was dat ook het moment dat jouw interesse in onderwijs aangewakkerd werd?

“Ik wist al op de middelbare school dat ik docent wilde worden, maar op de studie word je in eerste instantie opgeleid tot wetenschapper. Daarom ben ik na mijn eerste jaar begonnen met lesgeven aan volwassenen, zodat ik feeling bleef houden met mensen die het lastig vonden om een taal te leren. Daarnaast vind ik ook dat als je je vak goed wil overdragen, je zelf flink boven de stof moet staan. Ik wilde een zo goed mogelijke docent worden voor mijn leerlingen. Daarom wilde ik alles wat met het vak te maken had heel goed beheersen. Een zes was niet voldoende; dan deed ik het tentamen nog een keer. Ik bleef bij ieder vak naar meer en vaak ook oudere boeken zoeken om nog méér te leren. Van mijn vakdidactica kreeg ik ook te horen dat ze mijn eisen aan mezelf zo hoog vond.”

Heb je ooit gedacht: die lat moet lager?

“Nee. Dat was soms best lastig, maar nu ik erop terugkijk ben ik er blij mee. Het heeft ook gemaakt dat ik dingen heb gevonden waar ik anders nooit opgekomen zou zijn.” Casper staat op om een boek uit de boekenkast te pakken. “Kijk, dit is een voorbeeld daarvan. Dit is een grammatica die Linguam discito lingua heet, geschreven door Thomas Elsaesser en uitgegeven in 1910. Het is een heel dikke pil, volledig in het Latijn geschreven. Het eerste deel bestaat uit dialogen tussen een docent en leerlingen. De docent legt zijn leerlingen steeds een zin voor en vraagt: ‘Is dit goed Latijn?’. Op het eerste gezicht lijkt het dan goed Latijn te zijn, maar de docent legt dan uit waarom dat toch net wat anders ligt. Er staan allemaal voorbeelden in die in moderne grammatica’s niet vermeld worden. Een prachtig boek waar ik veel van heb geleerd, maar het stond niet in de universiteitsbibliotheek. Er is dus zoveel kennis waarvan we niet eens weten dat het er is. Daarom is mijn boekenverzameling ook nooit compleet: het zou kunnen zijn dat er nog iets anders is.”

In die periode waarin je zelf zoveel mogelijk vakinhoudelijk probeerde bij te leren, startte je ook Addisco. Waarom deed je dat?

“Ik wilde klassieke talen voor een breed publiek toegankelijk maken. Dat is eigenlijk nog steeds de hoofddoelstelling na 20 jaar.”

En hoe verliep dat oprichtingsproces?

“Ik gaf al bijles in mijn eindexamenjaar. Dat bleef ik doen tijdens mijn studie. Twintig jaar geleden waren er nog niet veel bijlesbureaus en omdat ik nu eenmaal die lat hoog leg, wilde ik mijn eigen bijlessen ook meteen professioneel aanpakken. Dus: naam, website, alles erop en eraan. De naam Addisco koos ik in eerste instantie, omdat ik bijles gaf, maar het blijft toepasselijk voor iedereen bij Addisco. Ook ik ben altijd aan het bijleren.

In mijn eerste studiejaar moest ik zelf Grieks bijleren, omdat ik daar geen eindexamen in had gedaan. En ik merkte daar dat ik met de methode heel snel vooruitgang boekte, maar toen we daarna Plato gingen lezen, ging het helemaal niet. Er zat een te groot gat tussen de methode en de authentieke teksten. Dat was voor mij het startsein voor mijn grammatica- en lesmethodenverzameling. Ik wilde weten op welke manier je dat gat kon dichten. In de tussentijd zag ik ook bij mijn bijlesleerlingen en de volwassengroepen dat het heel goed ging met de grammatica-vertaalmethodes tótdat we authentieke auteurs gingen lezen.”

En toen kwam Ørberg op je pad?

“Één of twee jaar daarna stuitte ik in mijn verzamelwoede op de methode van Ørberg, een antiquarische editie uit de jaren ’50. Dat was mijn eerste leeservaring. Niet meer puzzelen, maar echt direct lezen vanuit het Latijn. Overigens staat Ørberg ook weer in een langere traditie, maar dit is de enige huidig in gebruik zijnde methode die je vanaf Roma in Italia est tot en met authentieke teksten leert lezen. Ik merkte dat mijn Latijn door het lezen met sprongen vooruitging. Dat wilde ik ook voor mijn eigen cursisten. De boeken waren echter niet makkelijk verkrijgbaar. Ik moest ze uiteindelijk bij Ørberg zelf kopen. Ik dacht toen: hoe mooi zou het zijn als we dit boek opnieuw zouden kunnen vormgeven en voor een groter publiek beschikbaar kunnen maken? Uiteindelijk verkregen we vanaf 2014 de rechten op Ørberg, maar we mochten helaas niets veranderen – ook niet aan de vormgeving. Daarom oogt het boek nog steeds oubollig.”

Je hebt je altijd ingezet voor deze methode. Toch heeft deze methode niet zo’n groot bereik gekregen als andere methodes. Hoe komt dat, denk je?

De meesten van ons zijn opgeleid met de grammatica-vertaalmethode, maar het werken met Ørberg vraagt om een andere didactiek. Scholen die overstappen op Ørberg zonder begeleiding of grondige nascholing gaan vaak vertalen of benoemen, omdat dat is hoe we allemaal zijn opgeleid. Bij “Roma in Italia est.” benoemt men dan: “est is een derde persoon enkelvoud actief van esse.” Dat is bij deze methode absoluut niet de bedoeling. Zolang je de grammatica niet nodig hebt om te begrijpen wat er staat, omdat de context duidelijk is, is het alleen maar ballast om die grammaticale eigenschappen apart te benoemen. Dat bekent echter niet dat je met Ørberg geen grammatica leert! Dat is één van de misverstanden die er zijn over deze methode.”

Wat is het grootste misverstand dat je tegenkomt?

“Het grootste misverstand is dat wij als doel zouden hebben om leerlingen Latijn en Grieks te laten spreken. Daar hebben veel lesgevende classici geen interesse in, omdat het geen doelstelling voor het eindexamen is. Ons doel is echter niet het actief spreken van Latijn en Grieks, maar juist het van links naar rechts lezen. Om goed te kunnen lezen is er veel talige input nodig. Leesmeters maken is daar een goed voorbeeld van. Verder kan input van de taal op andere manieren je ook helpen om beter te lezen. Als een docent Latijn of Grieks spreekt, levert dat extra input op. Alleen al door te luisteren naar taal, vergroot een leerling z’n woordenschat. Voor mij is Latijn of Grieks spreken dus een didactisch middel en geen doel op zich.”

Je passie voor lesgeven is heel duidelijk. Je hebt ook meerdere jaren op een middelbare school gewerkt – naast je studie en Addisco. Op welk moment besloot je om van Addisco je fulltimebaan te maken?

“Dat was in 2014. Ik was me op allerlei manieren aan het ontwikkelen om de beste docent te worden die ik kon zijn, maar juist daardoor had ik nog steeds geen bevoegdheid gehaald. Ik kon daarom niet langer blijven op de school waar ik werkte. Bovendien was er al een aantal jaar een grote toename in interesse voor gesproken Latijn gekomen. In 2010 stonden opeens de lokale media bij mij op de stoep voor een interview: ‘Hilversummer brengt dode talen tot leven’. In 2013 organiseerde Athenaeum Illustre de eerste Dies Latinus, waar lezingen in het Latijn werden gehouden door Latijnsprekers uit heel Europa. Zij publiceerden ook veel artikelen – vaak fel van toon. Dat zorgde voor aandacht. In tegenstelling tot de Latijnsprekers van het Athenaeum Illustre – waar ik overigens prettig mee heb samengewerkt – was mijn doel niet het Latijn spreken op zich. Ik was geïnteresseerd in de taalverwerving: hoe leer je Latijn en welke rol kan Latijn spreken als didactisch middel daarbij spelen? De polemiek rondom het onderwerp zorgde voor meer interesse in mijn cursussen. In 2014 zijn we onder andere daarom gestart met het aanbieden van een drieweekse zomerschool. Bij de eerste zomerschool waren er zo’n 30-40 deelnemers en dat groeide uiteindelijk uit tot zo’n 80 deelnemers: tegenwoordig houden we het wat kleiner met een maximum van 60 deelnemers. .”

Slechts twee jaar nadat Addisco je volledige dagbesteding werd, won je de OIKOS Publieksprijs voor je werkzaamheden. Hoe was dat?

“Dat was voor mij een emotioneel moment. De voorgaande winnaars waren echt heel grote namen en ook allemaal classici. Deze prijs is mij dierbaarder dan een papiertje. Het betekende voor mij erkenning, maar ik zag het vooral ook als een aanmoediging om door te gaan. In het juryrapport werd de hoop geuit dat dit het begin zou zijn van een nauwere samenwerking met universiteiten. Die hoop is helaas nog niet uitgekomen.”

Een volgende stap in de groei van Addisco was natuurlijk jullie verhuizing naar dit pand. Hoe zijn jullie hier terechtgekomen?

“De locatie van Addisco is eigenlijk steeds met de cursisten meegegroeid. Het begon in mijn studentenkamer, daarna verhuisden we naar een oude tandartspraktijk, en uiteindelijk kwamen we hier terecht. We wilden heel graag een locatie waar we zelf de zomerschool konden organiseren. Zeven jaar geleden hebben we deze woning gekocht en sindsdien zijn we bezig geweest om het helemaal naar ons zin te maken. Vanaf 2022 was het eindelijk klaar: ons eigen onderwijscentrum, helemaal zoals wij het willen: met zes lesruimtes van verschillende formaten kunnen we nu allerlei activiteiten aanbieden voor de klassieke talen.”

Ik kan me voorstellen dat dit gebouw echt een hoogtepunt van de afgelopen 20 jaar Addisco is voor jou. Is dat ook jouw grootste hoogtepunt of schiet je dan iets anders te binnen?

“Ik moet eigenlijk meteen denken aan een lezing in het Latijn die ik in Spanje gaf over klankeffecten in Ovidius. Tijdens die lezing raakten mensen zelfs ontroerd. Ik vind het altijd fantastisch als ik mensen écht kan raken, ontroeren of aan het denken zetten.

Recenter komt de voordrachtenmiddag naar voren die ik samen met Marietje d’Hane-Scheltema en Joop Keesmaat mocht verzorgen. Tussen twee van zulke zwaargewichten voel je je nederig, maar het voelt ook heel normaal.”

Gaat de lat na twintig jaar dan toch wat lager?

“Nee, de lat gaat zeker niet lager. Maar ik ga wel een tandje minder werken. Je wil als vader ook meer tijd door kunnen brengen met je kinderen.”

Hoe ga je het vierde lustrum dit jaar vieren?

“We zijn een lustrumreis aan het organiseren. Daar kijk ik erg naar uit! Verder verheug ik me ook op nieuwe lezingen én dat we weer met nieuwe groepen beginnen: naast Latijn en Grieks bieden we ook Hebreeuws en Egyptisch aan.”

Welke dromen heb je nog voor de toekomst?

“Wat ik altijd een mooi idee gevonden heb, is een soort HBO-opleiding klassieke talen. Ik had dat zelf ook wel willen doen. Als je al weet dat je het onderwijs in wil, dan zou je die opleiding kunnen volgen om een zo goed mogelijke docent klassieke talen te worden. De universitaire opleiding is vooral op onderzoek gericht en dat moet het ook zeker blijven. Maar hoe je die stof moet doorgeven, dat moet je op een andere plek leren. Ik weet niet of dit echt een ‘droom’ is, maar ik zou er graag over mee willen denken.

Daarnaast zou ik het heel mooi vinden om een kennismaking met de klassieke talen in het primair onderwijs aan te bieden. Bijvoorbeeld door het verhaal van de vos en de raaf in het Latijn te vertellen, terwijl je erbij tekent. Zo kun je leerlingen die anders nooit in aanraking zouden zijn gekomen met het gymnasium toch al meer ervan laten zien.”

Na twintig jaar blijf je dus verder dromen en verder leren. Zou jij met ons willen delen van wie jij het meeste hebt bijgeleerd?

“Ik heb het meeste geleerd uit boeken, dus eigenlijk van heel veel mensen. En het mooie is, hoe meer je leest, hoe wijzer je wordt. Zo blijf je groeien!”

Reacties

Gastauteur

Blijf op de hoogte
en mis niets!

Wil je op de hoogte blijven van nieuwe artikelen en onze activiteiten?
Meld je dan aan voor onze nieuwsbrief!